![]() |
» Home » Klassieke muziek » Muntsoorten wereld » Naamsverklaring » Postzegelherkenning » Puzzelwoorden » Toponiemen wereld » Utrecht Historie » Utrecht Provincie » Utrecht Stad » Utrecht Waterlopen » Bronvermelding » Contact » Linkpartners » Over historieutrecht.nl |
Waterlopen Provincie Utrecht (homepage) Op deze site vindt U: A. Informatie over Waterlopen in het algemeen B. uitgebreide informatie over de 2 grote rivieren Rijn en Vecht C. Bronnenlijst onderzoek waterlopen Utrecht D. Lijst Soortnamen inzake Waterlopen
In tabel 12 staan de 505 kleinere waterlopen in de provincie Utrecht, maar zonder de waterlopen, die uitsluitend in de gemeente Utrecht voorkomen Link : waterlopen provincie
In tabel 13 staan de 185 waterlopen, die uitsluitend in de gemeente Utrecht lopen Link : waterlopen gemeente utrecht
Opm. Waterlopen, die zowel in de gemeente als daarbuiten lopen staan in beide tabellen
A. INZAKE WATERLOPEN IN HET ALGEMEEN
VERANTWOORDING ONDERZOEK Er is een poging gedaan om een overzichtelijk totaalbeeld te krijgen van de Utrechtse waterlopen in de laatste duizend jaar. Deze kennis is gezocht in de literatuur over en de oude kaarten van Utrecht. Helaas wordt men dan o.a. geconfronteerd met uiteenlopende meningen over ontstaan en loop van het water- onduidelijkheid in beschrijvingen en verscheidenheid in naamgevingen. Bodemonderzoek in de laatste decennia heeft zeker wat meer duidelijkheid opgeleverd, maar heeft nog steeds niet alle meningsverschillen en leemten in kennis ingevuld. Het resultaat van dit literatuuronderzoek, zonder al te grote pretenties, blijft dan ook discutabel en is zondermeer voor verbetering vatbaar. Het is bedoeld om de amateur-geïnteresseerde in de Utrechtse geschiedenis enig houvast te bieden in de wirwar van informatie, die ze bij hun onderzoekingen tegenkomen. Misschien mag het ook een aanleiding vormen voor meer deskundigen op dit terrein om een soort standaardwerk over de Utrechtse waterlopen resp de waterhuishouding op te gaan maken. - De Bronnenlijst (zie bijlage) aan het slot geeft inzicht over de gebruikte boeken- artikelen- kaarten e.d. - Alle namen van waterlopen=hydroniemen zijn cursief weergegeven
1 Inleiding De natuurlijke waterlopen van de Rijn en de Vecht zijn allesbepalend geweest voor de ontwikkeling van zowel de stad als de provincie Utrecht. De eerste ontwikkelingen qua bewoning en landbouw vonden alleen plaats op de hogere gebiedsdelen zoals de Heuvelrug (stuwwallen) en de oeverwallen van waterlopen. Deze oeverwallen ontstaan door neerslag van zand tijdens overstromingen. De oudste steden liggen overwegend op die oeverwallen aan of nabij rivieren en aanvankelijk bij voorkeur bij oversteekplaatsen- bruggen- dammen e.d. Rivieren plachten in vroegere tijden regelmatig hun loop te verleggen, zo vond in het stuk Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht (de huidige Kromme Rijn) een proces van verzanding plaats met als gevolg, dat de Rijn haar water steeds meer via de Lek ging afvoeren. Deze ontwikkeling maakte het in 1122 mogelijk om de Rijn bij Dorestad af te dammen. De opdracht daartoe kwam van de bisschop Godebald van Utrecht en had tot doel: a. het stoppen van de regelmatig optredende overstromingen. Dit was urgenter geworden omdat het Rijnwater door de alsmaar groeiende stad liep (Oudegracht) ` b. de mogelijkheid te scheppen om aanliggende gronden te ontginnen. Immers door de afdamming daalde het waterniveau in de (Kromme) Rijn. Het werd dan mogelijk de rivier te gebruiken voor de afwatering van die aanliggende gronden. Er bestonden toen nog geen andere mogelijkheden dan natuurlijke afwatering door hoogteverschil. Deze beoogde ontginningen waren gewenst vanwege de groeiende bevolking ten behoeve van bewoning en voedselproductie. Sinds de 9e eeuw werden al reeds op kleine schaal ontginningen uitgevoerd, maar vanwege de moeilijkheden met de waterafvoer bleef dat beperkt tot bepaalde gebieden. De afdamming van de Rijn maakte nu aanpak op grotere schaal mogelijk. c. het is niet ondenkbaar, dat voor de bisschop ook meewoog, dat daardoor zijn moerasgronden niet alleen een hogere waarde zouden krijgen maar ook een bron van inkomsten uit pacht en belastingen zouden gaan opleveren. Groot nadeel van de afdamming was, dat de scheepvaartverbinding met de Lek met grotere boten zeer moeizaam werd. Utrecht stad moest een andere vaarverbinding met de Rijn/Lek krijgen en daartoe werd in diezelfde tijd de Vaartse Rijn naar de Hollandsche IJssel gegraven daarbij deels gebruikmakend van reeds bestaande kleinere waterlopen o.a. de Rijnarm Geyn (zie hierna). Utrecht had na het jaar 650, waarin de Vikingen Dorestad verwoesten, deels de interregionale en internationale handelsfuncties overgenomen. Waterverbindingen waren daartoe een noodzakelijke voorwaarde. Immers tot de 12e eeuw en later was vervoer van goederen via water de enige optie.
Gegraven Waterlopen Tot de 9e eeuw werden voornamelijk watergangen gegraven met defensieve oogmerken nl. als verbinding van forten en/of legerplaatsen. Vanaf de 10e en 11 eeuw kwam de waterafvoer in kader van de ontginningen als belangrijk doel erbij. Vanaf de 11e eeuw leidde de groeiende handel tot aanleg c.q. verbreding c.q. verdieping van waterwegen ten behoeve van het goederenvervoer zowel locaal als interlokaal. ` Zo leidde de Keulse Vaart (vaarroute naar Duitsland) ertoe, dat in de 12e eeuw de Vaartse Rijn en later het Merwedekanaal en nog later het Amsterdam-Rijnkanaal werden gegraven. Het personenvervoer over water kwam op in de 16e eeuw, maar heeft t.a.v. het wateraspect geen andere gevolgen gehad dan het aanleggen van jaagpaden langs waterlopen. Pas in de 17e eeuw werden dammen tegen het verval in de waterloop vervangen door schutsluizen. In de 19e eeuw was de aanleg van de Hollandse Waterlinie weer een nieuwe defensieve aanleiding om waterwegen te graven. Zowel voor de bewatering van de forten –de inundatie alsook ook voor de onderlinge verbinding. De uitgegraven grond werd gebruikt voor aanliggende dijken en mede ter bescherming van de passerende soldaten tegen vijandelijk vuur. Tot op de dag van vandaag zijn de grote waterlopen nog belangrijk voor het goederentransport, ook al heeft de trein (na 1850) en de auto (in 20e eeuw) een belangrijk deel van het goederenvervoer overgenomen. De kleinere waterwegen hebben alleen nog betekenis voor de afwatering – pleziervaart en voor het landschapsschoon.
Fasen Waterbeheersing Door de Stichtse Rijnlanden worden de volgende tijdfasen onderscheiden: tot 1100 vrije natuurlijke afstroming van hoog naar laag 11e-12e eeuw aanleg van nieuwe weteringen 11e -13e eeuw aanleg kade’s /zuwen of wendes ter bescherming van ongewenste waterinstroom 12e-13e eeuw aanleg rivierdijken en dwarsdijken ter compartimentering van de gronden al dan niet met uitwateringssluizen 13e-15e eeuw vergroting van de bergingscapaciteit voor water door verbreding en verdieping van waterlopen 15e eeuw introductie van molens en molenweteringen en aanleg van boezemgebieden 17e-18e eeuw vervanging van het scheprad bij molens door een vijzel met grotere capaciteit 19e eeuw vervanging molens door stoomgemalen 20e eeuw vervanging stoom door diesel en na 1920 door electro-motoren in de gemalen
Ontginningen In het kader van de ontginningen werden vele waterlopen gegraven. De ontginning werd meestal op last van de bisschop van Utrecht geïnitieerd door een klooster of kapittel of ridderhofsteden en kon meerdere “copen” naast elkaar omvatten met ieder een ander hoofd uitvoering. De bisschop c.q. kapittel c.q. klooster c.q. landheer bleef of eigenaar van de grond dan wel behielden zij minimaal de rechtspraak en het recht op belastingheffing aan zich. Na 1122 verliep dit min of meer via een standaard aanpak. 1. zorgen voor afvoer van overtollig water uit de ontginning en wel via natuurlijke verloop Daartoe werd als basis van de ontginning ofwel een bestaande grotere waterloop met een lager waterpeil gekozen dan wel een nieuwe grote wetering gegraven naar zo’n grotere waterloop. 2. zorgen, dat geen water van omringend gebied in de ontginning kan lopen. Daartoe worden aan de zijkanten en aan de achterkant van de ontginning kleinere weteringen gegraven om het grondwater uit het omringend gebied af te voeren naar de basiswetering. Voorts worden er kades (lage dijkjes) langs die weteringen opgeworpen om het oppervlakte water (regenwater en overstromingswater) van het omringend gebied tegen te houden. In Utrecht was voor de waterafvoer alleen de Rijn of de Vecht beschikbaar. Voor niet daaraan grenzende ontginningen diende een nieuwe wetering (ook hoofdwetering genoemd) naar een van die rivieren gegraven te worden.
Het te ontginnen kavel was meestal ca 1135 meter
(300 roe) lang en ca 125 meter (ca 33 roe). Dit was de omvang, die voldoende werd geoordeeld om één gezin te kunnen onderhouden.. Aan het eind van de ontginning werd een lage dijk (vaak kade genoemd) opgeworpen met het doel water uit het achterliggende gebied tegen te houden. Deze kade werd ook gebruikt als voetweg, maar was bij slecht weer veelal onbegaanbaar. Aan de zuidkant van die kade, de zg Achterdijk, was door uitgraving voor de dijk een smal water ontstaan de z.g. Achterwetering. Wordt de ontginning verder doorgezet, dan gaat die Achterwetering weer de basis vormen voor de nieuwe ontginningsfase. Aan de zijkanten van de ontginning werden verbindingen tussen de hoofdwetering en de achterwetering gegraven. Dit waren z.g. dwarsweteringen. Ingeval ze tevens de grens vormden met de naastliggende kavel werden zij ook kavelsloten genoemd. Deze dwarsweteringen dienden bevaarbaar te zijn door platbodems voor aan- en afvoer van goederen en hadden dan ook veelal een breedte van 1 roe= ca 2,70 meter. Tussen de dwarsweteringen werden z.g. tochtsloten gegraven voor de afwatering. Deze werden ook ‘grep’ genoemd en waren doorgaans een halve roe of ca 1,85 meter breed.
Schematisch ziet dat er als volgt uit:
-------------------------------------- Hoofdwetering 2e fase ontginning |====================|! Achterdijk |-----------------------------------|! Achterwetering | │ | | | | | | │ │ dwarswetering tochtsloot dwarswetering of kavelsloot | | | | | │ | |----------------------------------- | Hoofdwetering 1e fase ontginning ================= === Basisdijk waterschema ontginning
Inpoldering: Inpoldering of droogmakerij is een aanpak om onder water staande grond droog en geschikt te maken voor landbouwgebruik. Het kan een vervolgaanpak na de ontginningfase zijn. De natuurlijke afwatering van een ontginning heeft tot gevolg, dat de veengrond zijn water verliest en inkrimpt (inklinking). Bovendien gaat het droger geworden veen z.g.n. oxideren d.w.z. dat daarin aanwezige plantenresten door de zuurstof rotten en gaan ontbinden in water en Co2. Hierdoor slinkt de bodem nog meer. Het eindresultaat kan dan zijn, dat de grondwaterstand niet meer beheersbaar wordt met alleen natuurlijke afwatering. Vanaf begin 16e eeuw - toen de molen was uitgevonden- werden dergelijke gebieden en ook nieuwe ontginningen dan ook omdijkt en door molens ontwaterd op een boezemwatergang, die verbonden was met een rivier of ander afwateringskanaal.
Schematisch ziet dat er als volgt uit:
|==è==|=========è======== → hoofdafvoer naar boezem via molen of ^ | | = Tochtsloot spui-sluis is dit een grenssloot | | | = Zeeg met belendend erf | | | dan Heinsloot → |======|=========|========= = Poldervaart voor aan-en afvoer v producten e.d. | | | | | | | --------------<-|----------------------- <------------------------- \ = poldersloot / of kavelsloot
waterschema inpoldering Bevloeiingen: Bevloeiing of irrigatie en tegenwoordig ook beregening komt in zeer veel verschillende vormen voor. Het gaat in essentie om kunstmatige bewatering resp bemesting van gronden. De verscheidenheid betreft vooral de manier waarop het water wordt ingebracht en verdeeld. In essentie wordt van buiten water in een b.v.door dijkjes afgebakend gebied ingebracht. Daarbinnen vindt de verdeling plaats via een systeem van watergangen en licht hellende grond, waarin het water van bovenaf of zijdelings intrekt. Vormen van bevloeiing zijn al bekend voor onze jaartelling. In Nederland komt oppervlakte-irrigatie vooral kleinschalig voor. Een schematische weergave zou kunnen zijn: ___________________________ dijkje= Bovenzouw of Zuwe ---------------------------------------- = Bovensloot of Regol of Bovenzouw of Bovenzuwe =aanvoerkanaal | | | | | | | | | |bovenzouw | dit stelsel van Onder- en Bovenzouw kan zich herhalen. | | | i.p.v Zouw of Zuw wordt ook Kleinsloot gebruikt | | | | onderzouw | |onderzouw | De grond helt van Bovenzuw naar Onderzuw | | | | = | | |--------------------------------- |------- = Ondersloot of afvoerkanaal of Zoei -__________________________________________ = dijkje= Onderzouw of Onderzuw
waterschema bevloeiing of irrigatie
B. INZAKE RIJN EN VECHT
2. Beschrijving grote waterlopen in Provincie Utrecht De twee grote rivieren in de provincie Utrecht- de Rijn en de Vecht, zijn bepalend zijn voor de hele waterhuishouding in zowel onze provincie als in de stad. Bij het lezen van allerlei detailgegevens is het vaak moeilijk om een totaalbeeld te vormen. Op de bijlagen vind U kaartschetsen van dat totaalbeeld aan waterlopen zowel in de Gemeente Utrecht als in de diverse regio’s en zowel omstreeks de jaren 1000 als rond ca 1500 na de grote ontginningsfase.
2.1 De Rijn oost van en in het centrum van Gemeente Utrecht Dit betreft de Nederrijn- de (Kromme) Rijn en de Rijn in de oude stad Utrecht
2.1.1 Nederrijn De rivier de Rijn- tot Wijk bij Duurstede in Nederland Nederrijn genoemd- liep in het begin van onze jaartelling van uit Zwitserland- Duitsland via Dorestad = Wijk bij Duurstede naar Utrecht en vandaar via Woerden naar Leiden om bij Katwijk in de Noordzee uit te monden. De Nederrijn had toentertijd bij Wijk bij Duurstede een zijtak t.w. de Lek westwaarts lopend naar Kinderdijk en daar samen met de Noord overgaand in de Nieuwe Maas. In het boek “Nederland uit vroeger tijd” dd 1758 wordt gesuggereerd, dat de Lek wellicht gegraven is door de Romeinen ( Hr Corbulo of Claudius Civilis) teneinde het teveel aan Rijnwater (overstromingen) af te leiden van de (Kromme) Rijn. De Rijntak richting Utrecht had vele krommingen hetgeen de watersnelheid vertraagde en dat leidde tot een langzaam verlopend proces van verzanding. Tegelijkertijd was in de Lek een proces van verbreding en verdieping gaande. Gevolg was, dat vanaf ca de 10e eeuw de Lek de belangrijkste waterloop voor het water uit de Nederrijn werd. In 1122 werd de Rijntak naar Utrecht bij Wijk bij Duurstede afgedamd om overstromingen tegen te gaan en anderzijds de natuurlijke waterafvoer voor een ontginning mogelijk te maken. De dam van 1122 heeft vermoedelijk ergens in de huidige stad Wijk bij Duurstede gelegen. In 1478 is er een duiker voor waterinlaat voor zowel het grachtenstelsel van Wijk bij Duurstede als voor het waterpeil van de Kromme Rijn aangebracht. In 1675 is deze vervangen door een beter regelbare duiker. In 1885 is de Kromme Rijn via een kanaal met sluis oost van Dorestad met de Nederrijn verbonden..
2.1.2 (Kromme) Rijn De naam Kromme Rijn voor de Rijnarm van Wijk bij Duurstede naar Utrecht ontstond circa in de 16e eeuw. Zij loopt vanaf de Neder Rijn oost van Wijk bij Duurstede via Cothen, Werkhoven, Odijk en Bunnik naar zuid van de stad Utrecht. Aldaar overgaand in een aantal Rijnarmen, die uiteindelijk west van de stad weer opgaan in de Oude Rijn resp. Leidsche Rijn. Zie hierna 2.2
Naast de officiële naam worden de volgende informele namen voor delen van deze zuidelijke Rijnarm (Kromme Rijn) gebruikt, t.w.: - Wijkse Rijn : voor het deel bij Wijk bij Duurstede - Enge Rijn : voor het deel van Cothen tot Werkhoven - Wilde Rijn : voor het deel van Odijk naar Bunnik - Galgervaert : voor het deel van de Tolsteeg (stad Utrecht) naar Minsweerd, waar op de Galgenwaard (huidig stadion) de galg stond De Kromme Rijn is 28 km lang en is vermoedelijk zo’n 1.000 jaar voor onze jaartelling ontstaan. Ooit was zij wel 100 meter breed. Thans ligt dat rond de 15 meter. Oorspronkelijk was zij een grote rivier in een moerassig landschap. Goed bevaarbaar en dus een belangrijke waterweg voor de handel. Niet alleen voor de regionale- maar ook voor de handel o.a.met Duitsland. Als zodanig was zij onderdeel van de z.g. Keulse Vaart- de scheepvaartroute van Amsterdam via Utrecht, Wijk bij Duurstede (later via Vreeswijk) naar Keulen Duitsland. Bovendien vormde zij in de Romeinse tijd een deel van de noordgrens van het Romeinse Rijk de z.g. Limes. Op de zuidoost oever van de rivier ontstonden op de verhoogde gronden de fortificaties van de Romeinen in Dorestad, bij Vechten, in stad Utrecht (De Rijn liep toen nog door de stad), bij Vleuten en bij Woerden. Voor de handel ontstonden in de 9e eeuw nederzettingen zoals Werkhoven, Odijk en Bunnik langs deze rivier. Door de afdamming in 1122 zakte het waterniveau zoveel, dat grotere boten moeite kregen met hun vaart. De Vaartse Rijn ook wel Rechte Rijn genoemd, werd in dezelfde tijd als alternatieve route, via de Hollandsche IJssel naar de Lek, aangelegd . Dit proces verliep in fasen (zie Vaartse Rijn).Na verloop van tijd werd de Kromme Rijn alleen nog door de kleinere boten voor regionale handel gebruikt en vanaf 16e eeuw voor personenvervoer met de trekschuit. In de 19e eeuw werd de Kromme Rijn onderdeel van de Hollandsche Waterlinie.- een defensief inundatieproject. In dat kader werd op diverse plaatsen kanalisatie toegepast (grote bochten afsnijden) om de watersnelheid te verbeteren. Bovendien werden twee schutsluizen gebouwd bij Werkhoven en Cothen om de waterhoogte beter te kunnen reguleren. Uit de kanalisatie dd 1870 bij Ossewaard (noordwest van Cothen) ontstond, voor de afgesneden Kromme Rijn lus, de naam Oude Kromme Rijn. Ook bij Odijk werd in 1870 een grote lus afgesneden door kanalisatie . Deze lus vormt nu een waterloop bij de bebouwde kom van Odijk. De lus(meander) bij Werkhoven was reeds in1437 afgesneden en kreeg de namen Achterrijn voor het noordelijk deel en Kattenveldsche Meer voor het zuidelijk deel van de lus. De gehele lus wordt ook Werkhovense Rijn genoemd.
Over de oorspronkelijk loop van de (Kromme) Rijn in en rond de stad Utrecht is veel gestudeerd en geschreven. Archeologisch onderzoek van de laatste decennia lijkt wat meer zekerheid te bieden over de loop van de hoofdstroom en de loop van eventuele zijarmen. De huidige Oudegracht en Nieuwegracht bestaan voor een deel uit die oude Rijnloop. Daarentegen zijn grote delen van die oude Rijnloop in de loop der eeuwen echter gedempt en vervolgens bebouwd. Niet iedereen is het eens of de oude Rijnloop bij de benadering van de toenmalige stadsgrens zich heeft gesplitst in een tak de stad in en een tak die zuid langs de stad en vervolgens noordwaarts liep en daar west van de stad weer samenkomt met de stadse tak om vervolgens via Vleuten naar Katwijk te stromen. Dat stuk Leidsche Rijn west van de stad heeft na de 12e eeuw enkele grondige veranderingen ondergaan. De aanleiding daartoe was steeds de bevaarbaarheid voor de handelsroute naar het westen te verbeteren. De twisten met het gewest Holland over de waterafvoer via de Rijn zijn reden geweest om alternatieve waterafvoer naar het noorden aan te leggen via de Heycop naar de Vecht in 1385 en via de Bijleveld in 1413 naar de Amstel. Onder 2.1.3 e.v. en 2.2 wordt de verdere Rijnloop in gemeente Utrecht meer in detail behandeld.
Actuele Zijwateren van de Kromme Rijn in het zuidoosten van de provincie Utrecht zijn resp. - Amerongen Wetering dd ca 1200 bij Wijk bij Duurstede - Cother Drift dd 1635 bij Cothen naar de Langbroeker Wetering .Oorspronkelijk bedoeld voor de scheepvaart, die de Kromme Rijn wilde vermijden en als vaarroute naar Wijk bij Duurstede kozen voor de Langbroeker Wetering - Oude Kromme Rijn dd 1870 met de zijtakken: a. de Caspargouwse Wetering dd 1972 naar het A’dam-Rijnkanaal met als zijtak de Nachtsloot west naar de Nachtdijk b. de Dwarsdijkse Wetering op de zuidoost punt met als zijtak de Zemelensloot - Achterrijn en Kattenveldsche Meer dd 1437 met als zijtak de Lubbersloot - Langbroeker Wetering dd 1126 naar de Amerongen Wetering bij Overlangbroek met de - Rodenbergsche Vaart en de Rijsenburgse Wetering als zijtakken noordoost waarts naar Driebergen - Rijnwijcksche Wetering van Odijk naar landgoed de Breul - Hoge Woerdse Wetering oost van Odijk naar Driebergen - Kanaal door Wulpenhorst oost van Bunnik naar landgoed Wulpenhorst. Thans een greppel - Hakswetering noordwest van Bunnik noordoost waarts stromend naar slot Zeist en verder als Blikkenburger Vaart naar Nieuw Beerschoten - aansluiting op het grachtwater van fort Rhijnauwen - aansluiting op het grachtwater van fort Vechten - de Ridderschapsvaart nabij de Kromhoutkazerne in stad Utrecht, noordwaarts stromend naar de Biltse Grift - de aansluiting op het water van de vier Lunetten forten zuid van het stadion Galgenwaard
voormalige zijwateren: - de Kleine Minne bij Minsweert (noord huidig stadion) in noordwest richting naar de Oude Vecht Outwijck, daar waar deze de Nije Grift en de Valkeniers Grift kruist. Wordt later (18e E) gewoon Minstroom genoemd. - Vreeswijkse Wetering in Abstede –thans wijk van Utrecht- als verbinding met de Hooftdijkse Wetering tussen Abdij Oostbroek en de Vecht noord van Utrecht, die de ontginningsbasis vormde voor het gebied Blauwkapel tot Westbroek (Oost- en Westveen) - zijarm Kromme Rijn noord van Bunnik bij Nienhof, splitsend in zuid langs Zeist naar Oostbroek en vandaar weer zuidwaarts richting Kromme Rijn en in westwaartse richting zuid langs Oostbroek richting fort Rhijnauwen. Na verzanding werd hier later de Bisschopswetering gegraven. - Oud Wulvense- of Oudwulverbroek Wetering dd ca 1200. De aansluiting naar de Kromme Rijn bij de Kranenburgerweg in het Lodewijk Napoleonplantsoen werd ca 1953 gedempt t.b.v woningbouw - Kanaal door Wulpenhorst Ook pal oost van de stad is er qua zijtakken het een en ander veranderd zoals: - de verzanding van de zijarm Kromme Rijn bij Bunnik/Oostbroek vanaf begin 4e eeuw. Later deels gebruikt voor de Bisschops Wetering van de Kromme Rijn naar de Hooftdijkse Wetering bij Oostbroek - de aansluiting van de Kleine Minne is vervallen en het restant heet nu gewoon Minstroom - de zijtak naar fort Vechten – later omgevormd tot de Covelaerswetering en weer later in de Oud Wulvenbroeker Wetering. Uiteindelijk in begin 19e eeuw overgaand in de aansluiting op het grachtenwater van de 4 lunettes waarop de Oud Wulvense Wetering naar Houten werd aangesloten - de Vreeswijkse Wetering is gedempt
2.1.3 RIJNLOOP ROND EN IN DE STAD UTRECHT We dienen ons te realiseren, dat zo rond het jaar 1000 a. de stad Utrecht nog beperkt van omvang was en slechts een gedeelte besloeg van wat we nu de stad binnen de singels zouden noemen en b. het gebied rond de stad toen voornamelijk bestond uit drassige grond met veelal lage begroeiing. Tot die tijd meanderde de rivier door dit landschap waarin ook vele zijarmen van die rivier bestonden. Omwille van de duidelijkheid hebben we die rivierarmen een werknaam gegeven en worden ze ook apart behandeld. De volgende Rijn-armen zijn onderscheiden: oost- noord en zuid van de stad Utrecht: 2.1.4 Rijnarm Oostbroek : van Bunnik via Oostbroek naar Zeist 2.1.5 Rijnarm Stad : binnen de stadsbuitengrachten van zuid naar noord 2.1.6 Rijnarm Clarenburg : binnen de stad van Ganzenmarkt naar Clarenburg 2.1.7 Rijnarm Geyn : van Galgenwaard naar Hollandsche IJssel 2.1.8 Rijnarm Vechten : van Lunetten naar Vechten 2.1.9 Rijnarm Lijnpad : van Minsweert zuid langs de stad naar Den Hommel 2.2.1 Leidsche Rijnarm Stad : van Catharijne Utrecht naar Voorn bij De Meern 2.2.2 Leidsche Rijnarm Stadsdam : van Voorn via Stadsdam naar Harmelen 2.2.3 Leidsche Rijnarm Vleuten : van Voorn via Vleuten naar Harmelen
2.1.4 Rijnarm Oostbroek Dit betreft een zijarm van de Kromme Rijn noord van Bunnik bij landgoed Nienhof en dan noordwaarts. Bij ca de huidige Zeister wijk Brugakker splitste deze Rijnarm zich weer in een oost- en een westtak. De oosttak liep naar Zeist via de huidige Brugakker- De Clomp en de Dorpstraat naar de Driebergseweg. Aldaar liep de Rijnarm weer zuidwaarts naar de Kromme Rijn. Dit laatste stuk kreeg de naam Rijnwijckse Wetering. Deze oosttak is na verzanding in de 17e eeuw waarschijnlijk grotendeels gebruikt om de Zeister Vaert(Biltse Grift) aan te leggen. Het deel in de Dorpstraat en Driebergseweg is gedempt ten behoeve van woning- en wegenbouw. De westtak liep van de splitsing bij Brugakker zuid langs voormalige abdij Oostbroek en vervolgens zuidwest waarts af te buigen naar de Kromme Rijn bij ca fort Rhijnauwen. Er zijn ook kaarten, die deze tak niet helemaal laten doorlopen naar de Kromme Rijn. In de 13e eeuw is deze-toen deels verzandde- Rijntak gebruikt voor de aanleg van de Bisschops- of Onlandsche Wetering
2.1.5 Rijnarm Stad Utrecht Deze zijtak van de (Kromme) Rijn liep oost van huidig stadion/Kromhoutkazerne westwaarts gaand naar Tollesteeg/Weerdpoort en daar de stad in en via Oudelle (gebied west van huidige Nieuwegracht) naar ca huidig Pausdam. Vandaar het traject volgend van de Kromme Nieuwegracht tot Jansdam om vandaar verder westwaarts te gaan via de huidige Minrebroederstraat. Bij de Ganzenmarkt komt deze loop samen met de Burchtgracht en gaat verder noordwaarts naar de Jacobibrug. Bij de huidige Bezembrug splits zich een tak westwaarts af naar Clarenburg. Even voorbij de Jacobibrug buigt de Rijnarm westwaarts noord langs de Jacobikerk en verder via de huidige Waterstraat zuidwaarts naar Catharijne. Om vervolgens eerst westwaarts (zuid van de, dd ca 700 gegraven Graveninghe in de Weyde) en dan op de hoogte van Jaffa zuidwaarts te gaan naar Oog en Al (de huidige Oude Rijn) en in Lombok-west verder te gaan als (Leidse) Rijn. Zie hierna onder Leidsche Rijnarm bij 2.4. NB Er is nog wel discussie waar de Rijntak Clarenburgh weer precies in de Rijnarm Leiden kwam.
In deze oorspronkelijke waterloop is in de volgende eeuwen veel veranderd resp verdwenen. De belangrijkste ontwikkelingen waren : - in 1127 werd het eerste stuk van Tollesteeg tot eind Twijnstraat verlengd tot de Burchtgracht bij ca huidige Gaardbrug. Dit nieuwe deel van de latere Oudegracht werd aanvankelijk Nije Graft genoemd. - in ca 1140 is de Rijnarm Stad vanaf de Jacobibrug verbonden met de Vecht bij de Weerdpoort . Aanvankelijk werd dit stuk Nye Vegt genoemd. Later werd het deel van de Oudegracht - in de 12e en 13e eeuw verlandde het stuk Rijnarm Stad in Oudelle - de demping van het stuk in wijk C is, nadat het belang als vaarroute was verdwenen, vermoedelijk al gestart in de 12e eeuw ten behoeve van de woningbouw. - voor 1246 was het stuk Minnebroederstraat al verland. Daarentegen was het stuk Ganzenmarkt toen nog in gebruik als laad- en losplaats (denk aan Kintgenshaven) - in 1393 werd de Nieuwegracht gegraven, waarvoor ook het laatste stuk van deze Rijnarm tot Pausdam werd gebruikt. Er zijn visies dat de Nieuwegracht werd gegraven in de bedding van een reeds bestaande Absteder Wetering, dan wel, dat hier de Oude Rijn de stad in kwam in plaats van bij de Oudegracht. - in 1393 kreeg het stuk van Pausdam tot Jansdam - als verlengde van de Nieuwegracht- de naam Kromme Nieuwegracht. Deze vormde ook de grens van de immuniteit van St Pieter. Samen met de toen ook gegraven Drift en Plompetorengracht werd hiermede een noord- zuid verbinding gemaakt tussen de noordelijke en zuidelijke Stadsbuitengracht. Het belang van deze nieuwe grachten lag waarschijnlijk echter primair als bluswatervoorziening voor de veel voorkomende branden (houten huizen) maar ook voor het huishoudelijke gebruikswater voor de aanwonenden en voor afvoer van regenwater. Echter niet voor de scheepvaart. - aan het stuk Rijnarm van Jacobikerk tot Catharijne heeft van 1000-1050 een flinke haven aan de Waterstraat gelegen. De verbinding van de Rijnarm Stad met de Vecht (Nye Vegt) en de Stadsbuitengracht bij de Weertpoort nam echter alle water weg uit dit stuk Rijn. Met het gevolg, dat de verzanding zeer snel toesloeg en de haven na 50 jaar onbruikbaar werd. Heden ten dage is van de oorspronkelijke loop het stuk in Oudelle (west van de Nieuwegracht) en het stuk in Wijk C definitief verdwenen. De rest is thans deel van de Oudegracht resp. van de Nieuwegracht resp van de Kromme Nieuwegracht.
2.1.6 Rijnarm Clarenburg Deze liep van de Rijnarm Stad bij de Ganzenmarkt westwaarts via ca huidige Steenweg naar Achter Clarenburg en vandaar via ca huidig centraal station naar de Leidsche Rijnarm ergens noordoost van ’t Hommeltie (Den Hommel). Er zijn ook opvattingen, dat het laatste stuk van deze Rijntak al in begin van de 8e eeuw is gebruikt voor het graven van de voorloper van de Vleutense Wetering, toen aangeduid als Graveningen in de Weyde. Aan deze Rijnarm ontwikkelde zich de z.g. vicus = burgerwijk t.o.v. de klerikale vestiging op het Domplein. Later werd dat de handelsplaats “Stathe”, die uitgroeide tot het burgerlijk centrum van de stad. De Rijnarm zelf verlandde al vroeg in de 8e eeuw en werd uiteindelijk in de 11e eeuw gedempt ten behoeve van de woningbouw. Volgens J.M. van Winter was deze arm in de 10e eeuw nog stromend en raakte in de 12e eeuw verland. Het bestaan van deze Rijntak werd al lang vermoed maar pas recentelijk door bodemonderzoek vastgesteld. Aan de oppervlakte is er niets meer van te herkennen.
2.1.7 Rijnarm Geyn De loop is van ca Galgenwaard (achter stadion) zuidwaarts langs De Coppel- richting Jutphaas en vandaar westwaarts naar de Hollandsche IJssel bij Eiteren in huidig noord IJsselstein. NB Grolman laat deze zijtak reeds bij de bocht zuid van Rhijnauwen beginnen en vervolgens via huidige Marsdijk en Ravensche Wetering naar Jutphaas lopen. Ook deze zijarm van de Rijn behoort tot het pré middeleeuwse stroomgebied van de Rijn. Vrij snel- bij de huidige forten Lunetten- is er weer een splitsing met de Rijnarm Vechten- de latere Wulvenbroeker Wetering. Bij Jutphaas takt later de Houtense Wetering in oostwaartse richting af. In de loop der eeuwen is er weinig van deze Rijnarm Geyn naar het zuiden over gebleven. Het meeste is verland en gedempt. Waarschijnlijk zijn stukken gebruikt bij de aanleg van de Vaartse Rijn. Ook aan de kant van IJsselstein is niets meer over van deze tak. NB De militaire kaart dd 1786 geeft een oostwaartse aftakkende waterloop weer met de naam Vaart van Hemfic of Hemfu. Op de kaart van Du Roy wordt deze Vaart van Heemstede genoemd. De loop is van Tollesteeg zuidwestwaarts oost langs De Coppel (= zuidpunt van de huidige wijk Lunetten). Vervolgens zuid langs Plettenburg (bij fort Jutphaas) naar de Houtense Wetering even zuidelijk van de plaats waar de Houtense- en Hoon Wetering samenkomen (toen gem. Jutfaas). Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat deze Heemstede vaart grotendeels is gegraven in een deel van de bedding van de Rijnarm Geyn. Anno 2010 zijn van het noordelijk stuk van de Rijnarm Geyn delen gebruikt en dragen nu een andere naam o.a. Vaartse Rijn. Van het zuidwestelijk deel (Jutphaas-IJsselstein) is door de aanleg van het Merwedekanaal en later het Amsterdam-Rijnkanaal, alsook door de bebouwing van Nieuwegein, thans niets meer over.
2.1.8 Rijnarm Vechten De loop is, als zijtak van de Rijnarm Geyn, van huidige forten Lunetten zuidoostwaarts richting de romeinse nederzetting fort Vechten (Fectio). Ook hier is sprake van een waterloop uit het pre-middeleeuwse stroomgebied van de Rijn. Na verzanding in 2e-3e eeuw is deze bedding vermoedelijk grotendeels gebruikt voor de aanleg – in het begin van de 11e eeuw- van de Covelswaarderwetering naar fort Vechten. Weer later gebruikt voor de Oud Wulvenbroeker- of Oud Wulvensche Wetering naar de nederzetting Oud Wulven noord van Houten. Anno 2010 resteert alleen de Oud Wulvensche Wetering vanaf fort Lunetten in Utrecht door de wijk Lunetten. Bij de A 12 ondergronds tot de Fortweg en verder langs de Oud Wulvenseweg naar het voormalige gehucht Oud Wulven- thans deel van Houten.
2.1.9 Rijnarm Lijnpad Volgens diverse oude kaarten, zoals “Gouwen in Karolingische tijd (8e-10 eeuw) JJ. de Geer 1860” resp. “ Grolman 1690” en “van de Lare Stadsvrijheid Utrecht 1539” liep deze Rijnarm van Maarschalkerweerd/Minsweert westwaarts zuid langs de stad Utrecht (op hoogte van huidige Tolsteegsingel- /Catharijne singel)- verder over het voormalige AZU terrein( Hooch Boulandt) langs het toenmalige Lijnpad naar Den Hommel en daar samenkomend met de Rijnarm Stad en overgaand in de (Leidsche) Rijn. Lijnpad betekent ook pad langs een water waarop de boot aan een lijn werd voortgetrokken. Ook deze Rijntak behoort tot het pre-middeleeuwse stroomgebied van de Rijn. Volgen Struick was deze Rijntak in 1148 de enige verbinding tussen Kromme Rijn en Oude(Leidse) Rijn buiten de stadswallen. Zeer waarschijnlijk is in de latere middeleeuwen deze waterloop reeds grotendeels verdwenen door bebouwing en het graven van nieuwe waterverbindingen als de Moesgrachten – Merwedekanaal en kanalisaties van de Leidsche Rijn. Vlg van Galen was deze arm reeds in de 16e eeuw verdwenen. Anno 2010 is niets meer van deze waterloop zichtbaar.
2.2 RIJNLOOP WESTZIJDE GEMEENTE UTRECHT Naamgeving: De Rijn west van de stad Utrecht wordt ook vaak aangeduid als “Oude Rijn”. Deze naam is echter zeer verwarrend, omdat ze vooral ook gebruikt werd voor delen van deze Rijntak, wanneer die in onbruik raakten. Ook het oorspronkelijk stuk Rijn langs de Billitonkade en de huidige Rijn na Harmelen worden Oude Rijn genoemd .Omwille van de duidelijkheid wordt hierna voor alle Rijnarmen west van de stad alleen de naam “Leidsche Rijn”gebruikt. Met de naam Leidse Vaart doelt men veelal niet op een concrete riviernaam, maar wel op de vaarroute van Utrecht naar Leiden via een of meerdere van de diverse Leidsche Rijnarmen, zoals hieronder nader geduid. Zo kent Utrecht ook de Keulse Vaart, wat ook alleen een vaarroute is, die meerdere rivieren kan betreffen of de Ommelandsche Vaert voor de vaarroute via de Lek en Noordzee naar het noorden. Ook de term Leids Kanaal wordt gebruikt, maar ook die lijkt meer te slaan op de vaarroute dan op een riviernaam.
Van deze Leidsche Rijntak tussen stad Utrecht via Harmelen naar Leiden/Katwijk valt slechts het stuk tussen stad Utrecht tot bij Harmelen binnen de huidige gemeente Utrecht. In de Romeinse tijd was deze Rijnarm van belang als verbinding tussen de forten Trajectum in Utrecht , de Hoge Woerd in De Meern en Laurum in Woerden. Vanouds verliet deze oorspronkelijke Rijnarm ergens nabij de Catharijnepoort de stad. Zeer waarschijnlijk in het verlengde van de Rijnarm Clarenburg en ze liep westwaarts iets ten zuiden van de huidige Vleutenseweg. Bij begin huidige Billitonkade (voorheen bij Jaffa) zuidwaarts gaand richting Oog in Al en bij de huidige Oude Leidseweg weer westwaarts gaand naar ca huidige Den Hommel. Daar kwamen de Rijnarm Lijnpad (zuid van de stad)en de Rijnarm Stad weer samen en gingen als Leidsche Rijn verder westwaarts naar Huize te Voorn (oost van Stadsdam) . Hier splitste de Leidsche Rijn zich opnieuw: a. in een hoofdtak noordwest waarts via de Hoge Woerd naar Hof ter Weyde, waar de Graveninghe in de Weyde weer uitmondt in deze Rijnarm. Deze Rijntak loopt dan verder met veel meanders via Vleuten naar Harmelen. Deze tak wordt geduid als Leidsche Rijnarm Vleuten b. een zuidelijke tak, die eerst nog westwaarts, maar op de hoogte van Strijkviertel iets naar het zuiden buigt om vervolgens na Stadsdam weer westwaarts te gaan naar Harmelen. Deze tak wordt geduid als Leidsche Rijnarm Stadsdam.
Na Stadsdam, oost van het latere De Meern, was er een zijtak zuidwaarts naar de Hollandsche IJssel oost van de Meerndijk. Deze had de naam De Mare, waarnaar De Meern is vernoemd. Op de westoever daarvan werd eind 12e eeuw de nog bestaande beschermdijk “Meerndijk” aangelegd. ( in 1323 verder verhoogd en versterkt) Rond het jaar 800 was deze Rijntak De Mare reeds verzand. Later werd een deel van deze bedding wellicht gebruikt voor het graven van de Lange Vliet. NB Bodemonderzoek deed vermoeden, dat die zijtak De Mare nooit zou hebben bestaan. De vraag rijst dan wel hoe het water van de polders oost van de Meerndijk dan op de Hollandse IJssel werd geloosd. Het zou ook kunnen, dat de Lange Vliet (oost van de Meerndijk)in de 14e eeuw gegraven is in de bedding van die oude Mare. Ook de naam De Meern is afgeleid van De Mare. Inmiddels heeft meer recent bodemonderzoek daarentegen bevestigd, dat de Mare wel heeft bestaan . Oost van Harmelen komen beide Leidsche Rijn takken Vleuten resp. Stadsdam weer samen om vandaar verder te gaan naar Woerden en Leiden.
Ontwikkelingen : De vele meanders en de verzanding in die Leidsche Rijn was reden tussen 690 en 714 een meer rechtstreekse verbinding te maken tussen stad Utrecht en Hof ter Weyde via Huize Den Hoet (even west van de Huppeldijk). Daarmede werd de eerste grote lus in de vaarroute van de Leidsche Rijn via Vleuten afgesneden. Deze nieuwe verbinding kreeg de naam Gravinghe in de Weyde (de latere Vleutense Wetering). Door de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 daalde het waterpeil niet alleen in de Kromme Rijn en de Vecht maar ook in de Leidsche Rijn. Dit samen met de opkomende ontginningen, die waterafvoer behoefden, was reden op de natuurlijke loop van de Leidsche Rijn steeds meer in te grijpen. Ten behoeve van de scheepvaart werd in die tijd ook de Graveninghe in de Weyde verbreed en verdiept, waarna ze de naam Vleutense Wetering of Vleutensche Vaert kreeg. Vanuit de Vleutense kant gezien werd het deel tot de Stadsvrijheid door de bewoners Stadswetering genoemd.
In de loop der eeuwen hebben zich vele veranderingen aangediend. Reden waarom ook deze Rijntak in delen wordt behandeld: 2.2.1 Leidsche Rijnarm Stad : van Catharijne naar Voorn 2.2.2 Leidsche Rijnarm Stadsdam : van Voorn naar Harmelen via Stadsdam 2.2.3 Leidsche Rijnarm Vleuten : van Voorn naar Harmelen via Vleuten
2.2.1 Leidsche Rijn Stad: van Catharijne naar Voorn Na het graven van de 4 km lange Graveninghe in de Weyde ca 700 en verbreding daarvan in de 12e eeuw tot Vleutense Wetering, werd het stuk Rijnarm van Catharijne tot Billitonkade en verder naar Den Hommel aanvankelijk minder belangrijk. Dit veranderde echter weer toen in de 15e eeuw de ontginning van de gebieden Oudenrijn- Veldhuizen en Bijleveld werd afgerond. Naast de productie voor eigen behoeften bestond de opbrengst voor derden aanvankelijk vooral uit hout en klei ten behoeve van de huizenbouw en het bakken van stenen en dakpannen. Later kwam daar de hennepteelt bij als grondstof voor touw- en zeilfabricage en natuurlijk ook de voedselproducten. De stad Utrecht was, naast Harmelen en Woerden, een belangrijke afnemer en zo nam het vervoer naar de stad toe. De retourvracht bestond uit stadsafval en fecaliën, die diende als mest op de akkergronden. Het spreekt voor zich, dat in de loop der tijd de behoefte groeide naar een betere vaarverbinding . Daartoe werd in de 15e eeuw de Oude Rijn langs de Billitonkade gekanaliseerd en doorgetrokken naar de Vleutense Wetering bij herberg Jaffa. Hiermede raakte het stuk Rijnarm van Catharijne naar de Billitonkade als vaarverbinding in onbruik. Weer 1½ eeuw later voldeed ook deze vaarverbinding niet meer. In 1665 werd de haakse bocht in de stad Utrecht van dit stuk Rijn vervangen door een nieuw gegraven rechtstreekse verbinding tussen Catharijne (Leidse Veer) en de Hommel. Daarmede ontstond de huidige loop van de rivier. Aanvankelijk kreeg dit nieuwe stuk Rijn de naam Nieuwe Leidsche Vaert, maar werd later gewoon weer, zoals ook thans nog,Leidsche Rijn genoemd.
2.2.2 Leidsche Rijn Stadsdam: van Voorn naar Harmelen via Stadsdam Een deel van deze Rijnarm tussen Huize Voorn en Heldam bij Harmelen wordt in de 11e en 12e eeuw gebruikt als ontginningsbasis voor de gebieden Veldhuizen en Reijerscop. Daarbij kwam ook ondermeer hout en klei vrij voor bouw in de stad. Waarschijnlijk werd toen al de waterloop enigszins daartoe aangepast o.a. door het graven van nieuwe stukken waterloop om de grote meanders af te snijden. Meer ingrijpend waren de volgende acties: - in 1381 wordt dit stuk gekanaliseerd en verbreed tot ca 7 meter en kreeg toen (tijdelijk) de naam Oude Rijnkanaal - Voor de polders oost van de Meerndijk – o.a. de Heycoppolder- die loosden op de Hollandsche IJssel, werd in 1385 een verbinding naar de Vecht gegraven onder de naam De Heycop - in 1413 werd een 23 km lang nieuw kanaal gegraven naar de Amstel voor de polders west van de Meerndijk: Bijleveld- Reijerscop- Mastwijk, Achthoven en Harmelerwaard . Deze kreeg de naam De Bijleveld - in 1564 werden er, ten behoeve van de regulering van het waterniveau en de waterscheiding met Holland, dammen gebouwd in de Leidsche Rijn Stadsdam. Aan de oostkant de Stadsdam bij De Meern en aan de westkant nabij Harmelen de Heldam (ook Basterddam genoemd). Aan de westkant van Harmelen werd , onder dwang van Holland- in 1413 de Haanwijkerdam gebouwd. Deze dammen waren voorzien van een schutsluis. - in 1640 werd de Stadsdam vervangen door een sluis, die pas in 1951 werd gesloopt, waarna hier een brug werd gebouwd met de naam Stadsdammerbrug - in 1659 werd de Heldam vervangen door een sluis, die in 1959 is gesloopt, waarna hier de Molenbrug de oeververbinding verzorgde - de Haanwijkerdam werd in 1660 vervangen door een sluis, die, na een aantal vervangingen, heden ten dage nog bestaat. - naarmate de noordelijke tak steeds minder geschikt werd voor de scheepvaart en de zuidelijke route daarentegen steeds beter geschikt werd, werd de naam Oude Rijnkanaal al gauw vervangen door de naam Leidsche Rijn . Anno 2010 is deze Rijnarm samen met de Leidsche Rijnarm Stad, nog de enige waterloop in provincie Utrecht, die Leidse Rijn wordt genoemd.
2.2.3 Leidsche RijnVleuten: van Voorn naar Harmelen via Vleuten Alhoewel de rivier in het toenmalig landschap vrij kon meanderen en dus regelmatig zijn bedding wat verlegde, was deze Rijnarm oorspronkelijk de hoofdstroom. Vandaar lag hier ook aan de westoever de Romeinse vestiging De Hoge Woerd. Bij Hof ter Weyde eindigde de Graveninghe in de Weyde weer in deze Rijnarm. De Rijn vervolgde zijn weg- sterk meanderend- zuidwest waarts naar Alendorp om verder weer kronkelend noordwest waarts bij Huis te Vleuten westwaarts naar Vleuten en kasteel Den Ham te gaan. Vervolgens met een grote lus noordwaarts richting Huis De Haar en dan weer zuidwaarts naar Harmelen .
Ontwikkelingen: - ca begin 12e eeuw wordt de Graveninghe in de Weyde verbreed en verdiept en krijgt de naam Vleutense Wetering of ook Vleutense Vaart - Begin 1200 werd in het kader van de afwatering van de gebieden noordelijk van Vleuten een nieuwe wetering- de Engh Wetering- gegraven van Hof ter Weyde noordwaarts naar het z.g. Zwanengat bij Huis Den Engh en vandaar in 1226 een verbinding naar slot Zuylen en de Vecht, die de naam Proostwetering kreeg. - ca 1230 werd ook omwille van de scheepvaart Het Leywerk gegraven. Dit is een wetering van het Zwanengat zuidwest waarts naar de Leidsche Rijn Vleuten. Daarmede ontstond naast een directe verbinding met de Proostwetering tevens een tweede en kortere scheepsroute tussen Hof ter Weyde en Utrecht resp.Vleuten i.p.v de zuidelijke route via Alendorp. Reden waarom Het Leywerk ook wel als Vleutense Wetering werd geduid. - in 1385 werd het stuk Leidsche Rijn Vleuten- tussen Harmelen en De Haar- in het kader van de waterafvoer van ontginningen west van de Meerndijk eveneens gekanaliseerd en noordwaarts doorgetrokken voor uitwatering op de Amstel. Het nieuwe geheel kreeg de naam De Bijleveld - in 1413 werd een noord-zuid verbinding gegraven tussen de Leidsche Rijn Stadsdam naar Leidsche Rijn Vleuten bij Den Ham. Vandaar in de oude Rijnbedding eerst westwaarts en vervolgens noordwaarts parallel aan de waterloop De Bijleveld naar Kockengen en de Vecht bij Breukelen. Deze gedeeltelijk nieuwe waterloop in het kader van de afwatering voor polders oost van de Meerndijk – de ontginningen Veldhuizen en Reijerscop- kreeg de naam Heycop . - ca 15e eeuw wordt de oude Rijnloop via Alendorp tussen Hof ter Weyde en Bottestein west van Vleuten gekanaliseerd en vergraven tot een beter bevaarbare waterloop, die aanvankelijk de naam Oude Vaart of Nieuwe Grift droeg, maar in de 16e eeuw de naam Alendorper Wetering heeft gekregen. - begin 17e eeuw werd het stuk Rijnloop vanaf de instroom van het Leywerk (oost van Vleuten) westwaarts naar kasteel Den Ham eveneens gekanaliseerd en kreeg de naam Nieuwe Grift. Later werd dit stuk ook Vleutense Wetering genoemd. Anno 2010: - sinds de Leidsche Rijnarm Stadsdam de hoofdroute werd in de Rijnvaart naar het westen kreeg deze de naam Leidsche Rijn . - Van de Leidsche Rijnarm Vleuten resteert nog een sloot langs de Europaweg en een deel, dat in het nieuwe Leidsche Rijnpark verbreed wordt tot de z.g. Vikingrijn. Grote delen zijn gebruikt bij de aanleg van De Heycop en De Bijleveld en die zijn dus niet meer als Rijn herkenbaar. - het stuk tussen Vleuten en kasteel Den Ham draagt nu de naam Vleutense Wetering - in de stad Utrecht bestaat naast De Leidsche Rijn langs de gelijknamige weg ook nog het stuk Rijn langs de Billitonkade, dat thans Oude Rijn wordt genoemd. Het begin van de Leidse Rijn in de stad Utrecht is thans ondergronds van het Westplein tot de Catharijnesingel. Deze laatste is op dit moment zelf daar ter plekke ook nog ondergronds, maar zal binnenkort weer open water worden.
2.3 DE VECHT Ontstaan: Deze 42 km lange rivier was in de vroege middeleeuwen eigendom van de St Martinuskerk in Utrecht. Zij viel onder de gouw “Nifterlake”. Er wordt verschillend geoordeeld of de Vecht oorspronkelijk een zijrivier van de Rijn was dan wel een zelfstandige rivier, die in de Romeinse tijd verbonden zou zijn met de Rijn. Persoonlijk opteer ik voor de Vecht als zelfstandige rivier ontstaan zo’n 3.000 jaar voor onze jaartelling. Als gevolg van de ontwikkelingen in de Flevo resp van het Amari-water en in de 12e eeuw van de Zuiderzee zowel qua omvang op zich als vooral ook qua grootte van de open verbinding met de Noordzee, vormde zich landinwaarts een delta van waterstromen. Vooral door ingrijpen van de mensen werd die delta uiteindelijk omgevormd tot een aantal rivieren met nog steeds een open verbinding met het Y en het Flevomeer en dus nog onder invloed van het getij. Het betrof diverse waterlopen zoals de Vecht- De Angstel- de Gein e.a. met soms wisselende stroomrichtingen. In die tijd was het waterniveau in het Flevomeer volgens Dr Blink veelal hoger dan in de Vecht. Zoals dat ook heden ten dage nog is met het IJsselmeer. Voor de 11e eeuw is er veelvuldig sprake van overstromingen, die zelfs o.a. in 1173 tot de stad Utrecht doordrongen. Deze overlast was al in de 12e eeuw aanleiding een dam in de Vecht aan te leggen bij Ottenspoor. In 1437 vervangen door een dam bij Nigtevecht de z.g. Hinderdam. Deze laatste al voorzien van in- en uitlaatkleppen. Deze dammen echter waren een grote belemmering voor de scheepvaartroutes naar het Noorden: Engeland- noord Duitsland en Scandinavië. In 1608 is bij Utrecht de Weerdsluis aangelegd en in 1673 bij Muiden een grote sluis gebouwd. De dammen konden nu worden opgeruimd en zowel de Vechtstreek als de stad Utrecht was nu beschermd tegen overstromingen vanuit de Zuiderzee. Overigens lopen de meningen uiteen of er ook een dam is geweest bij Vreeland (1327) en of de Otterspoordam (1140) wel heeft bestaan. Ten behoeve van de noordelijke scheepvaartroute (de Vecht liep toen nog oost om de stad) is in de 11e eeuw een verbinding gegraven met de (Kromme) Rijn de z.g. Nije Grift oost van stad Utrecht. Noord van de stad werd in 1300 de Nije Vegt gegraven, zijnde een afsnijding van de grote bochten in de Vecht bij het Paardenveld/ De Weert en de wijk Ondieptens. Anderen denken, dat de Romeinen reeds een verbinding tussen Vecht en Rijn zouden hebben gegraven (J. v Galen 1954). De vraag is dan wel wat hun belang daarbij had moeten zijn? Immers zij hadden geen ambities en belangen noord van de Rijn. Integendeel in die tijd kwam juist het gevaar van de Noormannen uit het noorden. NB de Romeinen zouden wel via de Vecht een poging hebben gedaan om de Germanen in de rug aan te vallen, maar dit liep volgens historici op een jammerlijke mislukking(nederlaag) uhetgeen de eventuele noordelijke ambitie, in de kiem smoorde. Bovendien was er een behoorlijk niveau verschil in waterpeilen van beide rivieren. De Vecht lag lager dan de Kromme Rijn. Een open verbinding zou dan inhouden, dat er ergens een waterval of een overtoom of iets dergelijks zou moeten zijn geweest. In de literatuur is niets daaromtrent gevonden. Ook kan de vraag gesteld worden, waarom de Noormannen via Wijk bij Duurstede naar Utrecht kwamen, terwijl de vaarroute via de Vecht veel korter is. Of waarom er zoveel geld en energie is gestoken in dammen, dijken en sluizen om het zeewater te keren, als de natuurlijke stroming overwegend noordwaarts was. In het boek “Nederland in vroeger tijd” dd 1758 wordt de oorsprong van de Vecht gelegd bij Huize Oudwijk oost van oude stad Utrecht. Gevoed uit waterstroompjes van de hogere gronden uit het oosten en noorden. Conclusie: de meningen omtrent het ontstaan en de stroming toentertijd van de Vecht lopen nogal uiteen, maar over de loop zelf is grotere consensus.
De Vechtloop: In het jaar 1000 ging van het toenmalige Flevomeer- later Almere en Zuiderzee geheten – nu IJsselmeer bij Muiden landinwaarts langs Weesp- Nigtevecht- Loenen- Breukelen- Maarssen om noord van toenmalig Utrecht (ca bij Nifterlake-Zuilen) oostwaarts af te buigen om ca bij huidig Griftpark de route te volgen van de huidige Biltse Grift tot de Biltstraat en verder oost langs het huidige Wilhelminapark naar het vroegere Outwijck. En hier lopen de meningen dan weer uiteen waar de Vecht eindigde of ontstond of op een andere waterloop aansloot. Voor meer details zie hierna 2.3.1 tot en met 2.3.4
Pas in de 9e en 10e eeuw groeide Utrecht uit tot een handelsstad van betekenis. In die tijd maakte de internationale handel een waterverbinding noordwaarts nodig. Diverse grote en kleinere meanders werden afgesneden, maar de grote belemmering van een dam als waterkering bleef bestaan tot in 1673 de sluis bij Muiden wordt aangelegd, waarna de instroom van water (toen uit de Zuiderzee) gereguleerd kon worden -de overstromingen werden gestopt -de dam kon worden geruimd en de scheepvaart had een ernstige belemmering minder. Anderzijds diende het rivierstelsel noord van de stad Utrecht ook voor de toen nog natuurlijke afwatering van aanliggende veengebieden. Naarmate de ontginningen van die veengebieden ter hand werd genomen- vanaf de 10e eeuw kleinschalig en vanaf de 12e eeuw meer planmatig- werd de afwateringsfunctie steeds belangrijker. Dit kon tot 1673 (bouw Muidersluis) alleen tijdens het ebgetijde. Na afdamming van de Kromme Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede daalde het waterpeil vooral in de Kromme Rijn maar ook in mindere mate in de Vecht en de Leidsche Rijn. Door deze afdamming werd het proces van verlanding in deze waterlopen versneld. De aanleg van de Vaartse Rijn in begin 12e eeuw leverde een nieuwe- aanvankelijk wat moeizame -vaarroute naar de Lek door een verbinding met overtoom naar de Hollandsche IJssel. Hierdoor kon ook het waterniveau van de Utrechtse wateren enigszins op peil worden gehouden . Deze ontwikkelingen hadden tot resultaat, dat het verschil in waterniveau van beide rivieren kleiner werd. Dit zou dan in 1300 wel een open verbinding tussen de Kromme Rijn en de Vecht oost van de stad Utrecht mogelijk hebben gemaakt. Het belang van deze waterverbinding betrof vooral het kleinere locale en interlocale vaarverkeer. Immers de grotere internationale vaarroute van Amsterdam naar Keulen(de z.g. Keulse Vaart) liep niet meer via de Vecht aan de oostkant van stad Utrecht, maar was begin 12e eeuw verlegd ,na de aanleg van de Oudegracht resp. van de Stadsbuitengracht, naar een route door de stad resp. later langs de westkant van de stad.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving is de Vecht in de volgende stukken verdeeld: 2.5.1 Oude Vegt Outwijck : van Oudwijk tot ca Griftpark 2.5.2 Oude Vegt Paardenveld : van ca Griftpark naar Paardenveld 2.5.3 Oude Vegt Lauwerecht : van ca Griftpark naar de Vecht hoofdstroom 2.5.4 Vecht Utrecht-Muiden : van Weerdsluis noordwaarts
2.3.1 OudeVegt Outwijck Afhankelijk van het standpunt betreffende het ontstaan van de Vecht is dit het laatste of eerste stuk van de vroegere Oude Vegt. Het wordt ook de Oostervecht resp de Outwijcker Vegt genoemd. Waar de loop begon is nog steeds onderwerp van diverse visies, zoals: a. de Vecht ontsprong bij voormalige abdij Outwijck en werd gevoed met het welwater van de Utrechtse hooglanden b. de Vecht ontstaat (of eindigt) in het Vossegat ; een voormalige plas noord van Minsweert. Wellicht te combineren met het welwater van visie a) c. de Vecht was een zijarm van de (Kromme) Rijn en takt ergens in Tollesteeg af d. de Vecht liep noord van het Vossegat westwaarts richting stad, waar ze in de 10e eeuw verbonden werd met de Stadsbuitengracht en dat stuk de naam Minne of Minstroom kreeg e. er liep noord van het Vossegat een waterloop, die bij de latere Nieuwegracht de stad in kwam en de naam Absteder Wetering of Oude Abstede droeg(zie ook toelichting Nieuwegracht). Deze zou dan al voor het jaar 1000 gegraven moeten zijn voor en door de warmoezeniers uit Outwijck om hun waren naar de stad te brengen. De oudste vermelding van Abstede dateert echter van begin 12e eeuw. Het lijkt niet aannemelijk, dat de omvang van de groentehandel voor het jaar 1000, zo die er al was al zo groot was, dat daarvoor een aparte wetering gegraven zou zijn. Conclusies: - de visie a) en b) lijken minder aannemelijk, omdat de hoeveelheid welwater waarschijnlijk onvoldoende is om zo’n rivier als de Vecht te voeden. Het zou wel de ontstaansbron kunnen zijn van de plas Vossegat. Zie ook toelichting Valkenaars Grift tabel 13 - de visie c) lijkt onwaarschijnlijk, omdat later nog verbindingen met de Kromme Rijn zijn gegraven zoals de Nije Grift (dd 1122) en de Kleine Minne (dd 12e eeuw) - de visie e) lijkt minder waarschijnlijk omdat ze in de tijd niet schijnt te kloppen met de omvang van de economische activiteiten - de visie d) lijkt het meest waarschijnlijk, omdat ze ook latere gravingen van waterlopen logisch maakt zoals de Nicolaas Wetering- De Minstroom- de Nije Minne en de Nije Grift . Zie de toelichting op die waterlopen bij tabel 13 “ Waterlopen Gemeente Utrecht”
Zeker is dat in de 11e eeuw de Nije Grift werd gegraven om de Oude Vegt aan de oostzijde van de stad direct (en niet meer via de Minstroom en de Rijnarm Stad) met de Kromme Rijn te verbinden. Dit gebeurde wellicht gebruikmakend van verzandde uitlopers van die Oude Vegt. Deze zogenaamde Oude Vegt Outwijck, liep oost langs de toenmalige abdij Outwijck(=Stevens Abdij) en splitste zich voor het huidige Rosarium (bij de huidige Nassaustraat) in 2 takken t.w. - een westelijke tak via de huidige Oudwijkerlaan- de Biltstraat kruisend bij Huize de Oorsprong via de F.C.Donderstraat naar het Ooglijders Gasthuis om daar weer samen te komen met de oostelijke tak. - een oostelijke tak via of de huidige Prinsesselaan dan wel achter de huidige Barbara begraafplaats langs – de Biltstraat kruisend bij de Gildepoort en verder via de Willem Barentszstraat om bij ca het voormalige Ooglijders Gasthuis weer samen te komen met de westelijke tak. Tussen deze twee armen lag het toenmalige eiland Bleijenburg. Vanaf het Ooglijdersgasthuis ging de Oude Vegt verder via het traject van de huidige Biltse Grift naar de Blauwkapelse weg om op de hoogte van het Wolvenplein /Griftpark weer te splitsen in: - Oude Vegt Lauwerecht in noordwestelijke richting. Zie hierna 2.3.3 - Oude Vegt Paardenveld in zuidwestelijke richting. Zie hierna 2.3.2
Na het, voor het jaar 1150, gereedkomen van de nieuw gegraven stukken Oudegracht aan zuid- en noordzijde van de stad, werd de hoofdstroom van de Rijn door de stad geleid. Daarmede verloor de Oude Vechtarm Oost en ook de Nije Grift een belangrijk deel van haar vervoersfunctie. De watertoevoer werd minder waardoor het proces van verzanding aanmerkelijk werd versneld. Anno 2010 resteert van de Oude Vecht Outwijck aan de zuidkant van de Biltstraat eventueel nog een sloot langs oostzijde Wilhelminapark en langs de Prinsesselaan. Van de westelijke tak zou nog over zijn a. de sloot langs buitenplaats de Oorsprong en b. de vijver achter de H. Hartkerk (voorheen hier de buitenplaats Outwijck). Noord van de Biltstraat is de westelijke tak sinds begin 17e eeuw deel van de Biltse Grift. Het stuk zuid van het Rosarium is vermoedelijk geheel of gedeeltelijk in 1661 gebruikt bij de aanleg van de Ridderschapsvaart i.v.m. de toen slechte bevaarbaarheid van die Oude Vegt.
2.3.2 Oude Vegt Paardenveld: Loop: Vanaf de splitsing in de Oude Vegt bij het Wolvenplein/Griftpark ging deze arm westwaarts. Vermoedelijk deels iets ten noorden en deels op de plaats waar de huidige Weerdsingel in de jaren 1125-1130 is gegraven. NB Er zijn opvattingen, dat deze tak zich al spoedig splitst bij ca de huidige Noorderstraat. Beide armen zouden dan weer samen komen bij het Paardenveld en omarmen een gebied, dat toen de Waard (=de Weerd) werd genoemd. De indruk op oude kaarten is echter, dat het gebied De Waard groter was en als noordgrens de Oude Vegtarm Lauwerecht had. Zie hierna 2.3.3 Van deze eventuele noordelijke tak is over de precieze loop weinig bekend. Het zou ook kunnen, dat deze reeds in een vroeg stadium is verland en gedempt dan wel dat ie niet bestaan heeft. Bij het Paardenveld kwam een zuidwaartse zijtak van de Oude Vegt Lauwerecht vanaf de Lauwerecht ook hier in deze Vegttak. Vanaf daar ging het vervolgens zuidwaarts om ergens bij Catharijne in de Rijnarm Stad of in de Graveninghe in de Weyde (voorloper van de Vleutense Wetering) uit te monden. Dit traject liep in of nabij het latere noordelijke stuk van de Catharijnesingel. Vermoedelijk ligt die monding daar waar de in ca 700 aangelegde Graveninghe in de Weyde aansloot op de Catharijnesingel. NB Er zijn ook opvattingen, dat de zuidelijke tak van deze Vegt arm niet ca op de plaats van de huidige Weerdsingel liep, maar wat zuidelijker en dan via de Waterstraat in Wijk C de stad uitging. In die visie mondt de Rijnarm Stad dan hier uit in de Oude Vegt en dan zou het gebied De Waard iets verder zuidelijk zijn grens hebben gehad. Dit komt niet overeen met de kaart van de Stadsvrijheid van vd Monde dd 1539, die de voorstad Die Weerd noord van de stadsgrachten tekent.
2.3.3 Oude Vegt Lauwerecht Loop: Als voortzetting van de Oude Vegt Outwijck vanaf de splitsing noord van het Wolvenplein/Griftpark (achter het Hooghiemstragebouw) het traject volgend van de huidige Koekoeksvaart. Circa bij de huidige Keizersgracht komt het Zwarte Water (gegraven in de 9e of 10e eeuw) in deze Vegtarm, die verder gaat naar de Lauwerecht. Aldaar liep een tak zuidwaarts naar de Oude Vegt Paardenveld. In die Vegttak bedding is in 1383 de Otterstroom gegraven. Vanaf Lauwerecht gaat de loop noordwaarts naar Hogeland (toen Everiksdorp geheten) om vervolgens in een grote lus, bij de Loevenhoutsedijk zuidwest waarts te gaan ca via de huidige Omloop naar Pijlsweerd noord en daar weer langs de Daalsedijk noordwaarts te gaan langs de wijk Ondieptens naar de huidige Vecht bij ca de huidige Rode Brug/Marnixbrug- toen Helmer’s Hofstede en Huize Schulpen vlg Caerte Stadsvrijheid 1539 C. Specht. Van daar af had de Oude Vegt nagenoeg dezelfde loop als de huidige Vecht nu : via Nifterlake (bij huidig fort De Klop)- Huis te Suylen met een meander om de Oostwaard naar Zwezen- een voormalige nederzetting nabij Maarssen en verder noordwaarts.
2.3.4 Vecht Utrecht- Muiden Strategisch had de Vecht in de Romeinse tijd weinig belang. Onduidelijk is in hoeverre de Deense plunderaars(Vikingen) gebruik maakten van de Vecht en of dat frequent gebeurde. Na het jaar 1000 is hier geen sprake meer van en kon de handel zich vrijelijk ontplooien. Zowel van en naar Duitsland, maar ook van en naar het noorden. En dat was voldoende aanleiding om verbeteringen in de vaarroute te realiseren. Na de hierboven beschreven positie rond het jaar 1.000 hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan: Ontwikkelingen: - met het graven van het noordelijk stuk Oudegracht van Jacobibrug naar Weerdsingel in 1140 werd een nieuwe verbinding gerealiseerd tussen de Vecht in het noorden en de Vaartse Rijn in het zuiden. Dit betekende a. een betere en kortere vaarverbinding in de Keulse Vaart (niet meer oost om de stad Utrecht en via de slecht bevaarbare Kromme Rijn naar de Lek) en b. meer zakelijke activiteiten in de stad samenhangend met die Keulse Vaart (overslag- opslag- bevoorrading). Zie meer bij Keulse Vaart.(tabel 13) - 1143 bedijking van de Vecht - 1260 wordt een meander bij Vreeland afgesneden - toen eind van de 13e eeuw de Stadsbuitengracht geheel klaar was verplaatste de Keulse Vaart zich naar een route west om de stad (Weerdsingel west- Catharijnesingel naar de Vaartse Rijn) - 1338 is het eerste stuk van de Nije Vecht gegraven tussen de Weerdsingel (Stadsbuitengracht van Utrecht) en de Vecht bij de Ravenbrug bij Lauwerecht. - het stuk van de Oude Vegt tussen de aansluiting op het Zwarte Water (Keizersgracht/Merelstraat) en de monding in de Nije Vecht werd eveneens uitgediept en verbreed en kreeg de naam Vechtse Wetering. - 1338 is ook het tweede stuk Nije Vecht gegraven tussen Hoogeland (Everiksdorp) en Nifterlake (fort de Klop). Wederom een verbetering voor de Keulse Vaart. Met deze Nije Vecht, die later gewoon Vecht is gaan heten, werden 2 grote meanders in de Oude Vegt rond de gebieden De Nieuwe Weert resp rond Ondieptens, afgesneden. - rond deze Nye Vecht ontstond, direct na de Weerdpoort, een soort voorstad waarin vele vervuilende en brandgevaarlijke activiteiten met hun bewoners uit de binnenstad werden overgebracht. Uit veiligheidsoverwegingen werden hieromheen al vrij snel- midden 14e eeuw- muren opgetrokken en een drietal grachten gegraven genaamd: de Ooster-, de Noorder- en de Westerstroom . Het geheel kreeg de naam: Bemuurde Weert. De zuidgrens werd gevormd door de Stadsbuitengracht (Weerdsingel) . De Nije Vecht liep midden door deze voorstad. - 1437 werd de dam bij Nigtevecht= de Hinderdam aangelegd ter vervanging van de Otterspoordam uit de 12e eeuw. Deze nieuwe dam had nu in- en uitlaatkleppen voor de waterbeheersing. - de toevoeging “Nije” verviel in de loop der tijd vanzelf tot alleen De Vecht - 1608 in het kader van waterbeheersing en bescherming tegen overstroming in de stad werd vlak buiten de Weerdpoort, de Weerdsluis aangelegd. In de literatuur wordt ook wel de 14e eeuw genoemd als aanlegdatum. Op een kaart dd 1576 van de Bemuurde Weerdt staat echter nog geen sluis getekend. - 1631 door aanleg van de Reevaart wordt een grote meander bij Nederhorst den Berg afgesneden - 1673 wordt de sluis bij Muiden gebouwd, waarna de Hinderdam kon worden gesloopt en een vrije vaart tussen Muiden en Utrecht ontstond. - 1854 is de gehele Vecht verbreed en verdiept
Anno 2010 Van de Oude Vegt Paardenveld is niets meer te herkennen anders dan de wetenschap dat zowel bij de Weerdsingel als bij het noordelijk stuk van de Catharijnesingel zeer waarschijnlijk gebruik is gemaakt van deze Oude Vegtbedding. Van de Oude Vegt Lauwerecht resteert de Koekoeksvaart en de Vechtse Wetering langs de Keizersgracht, die nu Zwarte Water wordt genoemd. Het leeuwendeel van het overige Zwarte water is in de 60-jaren van de 20e eeuw gedempt. Van de Oude Vegt via Pijlsweerd en Daalsedijk is aan de oppervlakte niets meer terug te vinden.
Actuele zijwateren van de Vecht:van noord naar zuid in provincie Noord Holland: - bij Muiden sedert 1673 via sluis verbonden met het IJ-meer c.q.voorgangers - oostoever de Naarder Trekvaart naar de Naarder Vesting en Karnemelksloot - oostoever een verbinding met het Naardermeer - westoever verbinding met grachten en haven van Weesp + A’dam-Rijnkanaal+ rivier Het Gein - oostoever een waterloop Keveldijksche Polder in - oostoever bij Overhorn: de s’Gravelandsche Vaart naar de Karnemelksloot - oostoever verbinding met de Ankeveense Plassen via de Ankeveensche Vaart - westoever binnenmeer en grachtwater bij fort Hinderdam - westoever bij Nigtevecht verbinding met A’dam-Rijnkanaal - oostoever noord van de Nes: een waterloop naar de Horstermeer Polder - oostoever bij de Nes: aansluiting op Hilversumsch Kanaal via sluis ‘t Hemeltje in provincie Utrecht: - oostoever bij Vreeland: verbinding met de Wijde Blik Plas - oostoever bij Loenen:verbinding met de Waterleiding Plas - oostoever zuid v Loenen: De Drecht naar de Loosdrechtse Plassen - westoever bij Nieuwerhoek: de Hollandsche Wetering - westoever bij Nieuwersluis: De Nieuwe Wetering naar A’dam-Rijnkanaal en verder naar de Geuzensloot /Angstel bij Loenersloot - westoever bij Nijenrode: het water rond het kasteel - westoever zuid v Nijenrode: de Haarrijn naar Haarzuilens en noordwaarts de Aa naar de Angstel - oostoever zuid vd Haarrijnaansluiting: het Tienhovens Kanaal dd 17e eeuw naar fort Tienhoven- het Waterleidingkanaal en Tienhovensche Plassen - oostoever noord van Maarssen: aansluiting op de boezem van de Bethune Polder - westoever bij Maarssen via de oude schutsluis verbinding met het A’dam-Rijnkanaal - oostoever noord van Oud Zuilen: aansluiting op water van de Polder Buitenweg - oostoever aansluiting op water van kasteel Oud Zuilen - oostoever in stad Utrecht: de Klopvaart naar fort de Gagel en door naar Westbroek - westoever in stad Utrecht bij Weerdsluis: de Oudegracht en de Stadsbuitengracht
Voormalige zijwateren van de Vecht: - bij Ottenspoor zou een Maarssenbroekse Wetering hebben bestaan
C. BRONNENLIJST ONDERZOEK WATERLOPEN UTRECHT Aa van der Aardrijkskundig Woordenboek 1851 Acket M.N. Ligging en grenzen van Utrecht- art. in Jaarboek Oud Utrecht 1950 Archeologisch Jaarboek Oude Rijnloop 1991 Blink H. Dr Nederland en Zijne Bewoner 3 delen 1892 Handboek Aardrijkskunde en Volkenkunde Bardet J.D.M. Schetskaart Wateren om Utrecht door de eeuwen 1969 Barends e.a. Nederlands Landschap 2000 Bemmel van Ad Kromme Rijn, waterstaat, onderhoud en gebruik vanaf 1600 1994 Blijdenstijn Roland Tastbare Tijd 2005 Blijstra R. 2000 jaar Utrecht 1969 Bok Maarten Jan Duizend jaar voorgeschiedenis : Mauritsstraat 2007 Boomgaard J.E.A, Portret Oude Rijn en Hollandse IJssel 1995 Borger Guus J. Staat van Land en Water- Stichtsche Historische reeks 1982 Broer en de Bruijn Landschaps biografie Utrecht 2013 Broers H.J. Dr Historisch Wandelingen door Utrecht 1874 Bruin R.E. e.a. Paradijs vol weelde- Geschiedenis stad Utrecht 2002 Dekker C. e.a. . Geschiedenis van Provincie Utrecht 1997 . Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen 1983 . Afwatering en Scheepvaart west van stad Utrecht tot 14e eeuw 1990 artikel in feestbundel Donkersloot-de Vrij e.a. De Stichtse Rijnlanden: Geschiedenis Zuidelijke Waterschappen 1993 Galen van J. Over Trecht en Utrecht -artikel: Jaarboek Oud Utrecht 1954 Geer de J.J. . Bijdragen tot Geschiedenis en Oudheden der Provincie Utrecht 1860 . van Oudegein Het Oude Trecht ?? Gemeente Utrecht Bestemmingsplan Leidsche Rijn 1990 ca Gemeente Utrecht Natuurlijke ondergrond Leidsche Rijn ?? Gemeente Utrecht Arch. onderzoek Merelstraat 2005 Gemeente Utrecht Cult.-Histor. Landschapsanalyse polder Rijnenburg 2007 Gemeente Utrecht div Archeologische Kronieken v 1980-2003 Giffen van A.E. Inheemse en Romeinse Terpen 1945 ca Gravendeel D.W. Dr Het Wiel aan de Meerndijk ?? Haartsen A. . onderzoek naar de Oude Rijn 1978 . Kromme Rijn en Utrecht 1999 Haslinghuis E.J. Korte Stadsgeschiedenis ?? Heeringa K. Bijdrage tot Oude Geschiedenis Stad Utrecht 1924 artikel Jaarboek Oud Utrecht Hist Kring Maarssen Rivier de Vecht als vaarroute 2000 ca Hoeksema Ir gemeente architect stad Utrecht 19.. Houtstra Watze Vaart in de Vaartse Rijn ?? Huberts W.J.A. Dr Historisch-Geografische Atlas 1877 Immink P.W.A. Stadsvrijheid van Utrecht 1942 idem Iets over de Rijnloop in Utrecht 1946 artikel in maandblad Oud Utrecht Jongkees J.H. Aantekeningen over Utrecht’s Oudste Geschiedenis 1946 artikel in Jaarboek Oud Utrecht Kan J.B. Historisch-Geografische atlas 1877 Koen D. Cultuurhistorisch route in Provincie Utrecht: De Hollandse Waterlinie 1993 Kuyper J. Gemeente Atlas Provincie Utrecht 1868 Labouchere G.C. Dr Enige hypothesen over Middeleeuws Utrecht 1971 artikel Jaarboek Oud Utrecht Meijer J.W.H. Kleine historie van De Bilt en Bilthoven 1995 Moerman H.J. Nederlandse Plaatsnamen 1956 Oud Utrecht Ver. Vele artikelen uit jaarboeken van 1930 tot heden Regteren Altena v H. e.a. Verdwenen Rijnloop – artikel maandblad Oud Utrecht 1973 Renes Hans Historische QAtlas Utrecht 2005 Schut J. Vreeswijk en de Vaartse Rijn ?? Specht C. Carte v.d. Vrijheid Stad Utrecht 1539 Stichtse Rijnlanden Duizend jaar Waterbeheer 2003 Struick J. Utrecht door de eeuwen heen 1968 Tuuk vd L.+Cruysheer A. De Utrechtse Vecht 1975 ca Vervaart O.M.D. Tolsteeg, een Utrechts buitengerecht in 15e eeuw 1988 artikel Jaarboek Oud Utrecht Vink J. Mr . Utrecht; Rijnverbinding in de loop der eeuwen 1925 ca artikel Maandblad Oud Utrecht . Over Vaartse Rijn en Keulse Vaart 1928 . iets over opgravingen in voormalige wijk C Utrecht 1947 artikel maanblad Oud Utrecht Vliet van Martina Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams 1961 Vogel W. Binnenfahrt durch Holland 12e-14e eeuw 1909 Vollgraff C.W. Albiobola – artikel Blad Kon. Akademie v Wetenschappen 1935 Waterschap Heycop artikel over de Lange Vliet Waterschap Amstel e.a. Venster op de Vecht 2000 ca Winter van J.M. Prof Utrecht aan de Rijn - artikel Universiteit Utrecht 1995 ca Zijlstra Hans Het Herwonnen Water 2000 ca
?? Oorsprong van de MInstroom ??
Serie Nederland in vroeger tijd: de 4 delen inzake Utrecht dd 1772 heruitgave 1965
Oude Kaarten v Specht- vd Monde-v. Deventer- de Roy – Tirion Bemuurde Werdt 1576 en vele anderen Artikelen specifieke informatie van Historisch Kringen- – gemeentelijke websites - wikipedia en vele anderen bronnen
D: lijst van soortnamen inzake waterlopen De verscheidenheid in woorden om een waterloop enigszins te karakteriseren is zeer groot en kent vele regionale verschillen. Op de volgende lijst kunt U er 136 met hun definitie vinden.
achterwetering wetering aan achterzijde van een ontginning amer natuurlijke waterloop baai stuk zee, dat landinwaarts gaat en daar breder is dan aan de mond baar 1. grote golf 2. ondiepte/zandbank in riviermonding baki = beek- bron becha = beek beek natuurlijk ondiep stromend water beets beek in het fries benedenloop deel van een rivier, dat min of meer op zeeniveau ligt bocht brede baai aan de kust boezem afvoerende waterloop, waarin het polderwater wordt geloosd. Ook tijdelijke wateropslagplaats bovenloop deel van de rivier, dat boven zeeniveau ligt bovensloot waterloop bij irrigatie voor de wateraanvoer. Ook bovenzouw of- zu genoemd boven zuw ander woord voor bovensloot boezem gegraven hoofdafwateringskanaal van polder naar het gemaal of de uitwateringssluis culc oud woord voor kolk delf gegraven water. Ook delve- dif- dilve of delft diep 1. natuurlijk vaarwater tussen wadden/zandbanken. 2. in noord Nederland ook ander woord voor beek dollard diep rond water als zeearm in het land donk hoogte in een lagergelegen watergebied drecht 1. natuurlijk water 2. doorwaadbare plaats in rivier. Ook dracht- drait en drift dulve ander woord voor sloot. Ook delve dwarswetering wetering, die haaks op de hoofdwetering staat eddy draaikolk estuarium brede monding van een rivier met moerasgebied etang meer of zoutmeer fles ven - plas of moerassige poel gat grote ondiepe plas veelal ontstaan uit veenputten, waarvan de grensdijken (ribben) op natuurlijke wijze zijn verdwenen of ontstaan uit zandwinningen geul smalle en diepe waterloopje glane heldere beek golf zeebaai, die landinwaarts gaat en aan monding en eind even breed is of smaller wordt graaf gegraven sloot of wetering gracht 1.gegraven diepten, al dan niet gevuld met water en bedoeld als verdedigingsmiddel van stad of fort. Veelal met steile en/of bemuurde wanden. Dit in tegenstelling tot een singel, die schuine en begroeide oevers heeft 2.gegraven sloot in het land als afscheiding of ter afwatering greppel gegraven smalle en ondiepe geul in landerijen ten behoeve van eventueel overtollig water griep mestslot grift gegraven waterloop- kanaal of vaart veelal tbv turfvervoer. Dus niet synoniem met gracht. Ook griffe genoemd gulp veel water voerende beek haf strandmeer heinsloot ander woord voor kavelsloot. Gegraven smal water bedoeld als erfafscheiding in een polder heul waterafvoer onder iets door hoofddiep kanaal als ontginningsbasis in hoogveenlandschap hoofdsloot ander woord voor watering of wetering hoofdwetering basis wetering bij een ontginning hool moerassige plek hop inham – haven hult ander word voor heul isa germaans woord voor water kale kleine waterstroom ( Belgie) kalf klein meertje kanaal 1. gegraven water ten behoeve van waterverkeer en/of voor aan-en afvoer van water. Is veelal een verbinding tussen twee andere waterlopen. 2. op zee-niveau betekent het een natuurlijke verbinding tussen grote watervlakten kavelsloot gegraven smal water primair als grensscheiding binnen een polder tussen kavels. Ligt dwars op z.g. tochtsloot kil waterdiepte/vaargeul tussen twee zandhoogten. Ook kiel genoemd kleinsloot ander woord voor zouw of zuw kolk draaiende waterdiepte kom achter de oeverwallen ontstane komvormige laagtes bij overstromingen. Hier werd klei afgezet, waarop later veen ontstond kreek smal stilstaand water als inham van zee of grote rivier. Ontstaan na overstroming kwelwater water, dat onder de dijk ondergronds doorloopt en verderop boven komt in een zg wel laak natuurlijke beek of gegraven wetering veelal als grens lac of lake meer of plas met zoet water lagune klein strandmeer lake waterloop of scheisloot= sloot als grens lakesteen steen duidt grens aan lede oud woord voor gegraven kanaal of sloot. Ook lida leek gelijk aan laak liman zeebaai waarin een rivier uitmondt loop(je) natuurlijk stromend water. In noord Nederland ander woord voor beek lossing gegraven kleinere waterafvoer in noord Nederland maalstroom ander woord voor draaikolk; ronddraaiend water bij samenkomende vwaterstromen majem bargoens woord voor water mare oud woord voor waterloop of plas. Ook maar- mar- mere- maere meander meervoudige kronkeling in rivierloop meer natuurlijk binnenwater van enige omvang moer moeras. Ook mos- mors molenvliet gegraven waterloop voor water aanvoer voor een molen mui waterdiepte bij een zandbank muiden monding van een waterloop. Ook muda- monde neer tegenstroom- ronddraaiend water noda waterloop of geul. Ook nude- node ondersloot ander woord voor onderzouw of onderzuw onderzouw waterloop bij irrigatie voor de waterafvoer pand deel van een kanaal tussen twee sluizen petgat ander woord voor strookvormige veenput in noordwest Overijssel. Ook trekgat genoemd plas natuurlijk ondiep meer met stilstaand water poel natuurlijk klein en ondiep vuil water poldersloot smalle sloot ten behoeve van de afwatering tussen percelen van de ontginning = kavelsloot poldervaart waterloop midden in een polder bedoeld voor waterafvoer naar molen of gemaal priel nauwe geul tussen zandbanken bv in waddengebied randzee zee door eilanden gescheiden van de oceaan ree afwateringsslootje in ongedraineerd bouwland reet of rait of reed betekent water met rietplant rijt 1. in noord Nederland naam voor sloot- wetering of afwateringskanaal 2. ook gebruikt voor de mond van een rivier bij uitwatering in de zee ril geul of kleine waterloop ringvaart kanaal rondom een droogmakerij rivier natuurlijke stromende grotere waterloop. Veelal van de bergen naar de zee of naar een andere rivier. roer bewegende of stromende waterloop samp moeras schaardijk dijk direct langs het water zo- dus zonder voorland scheisloot watergang als grens tussen percelen singel waterloop in of rond een stad met schuine en begroeide oevers. Een gracht heeft steile en/of bemuurde wanden sinus zeeboezem- inham- bocht slad vennetje slake kalm water slont kolk sloot gegraven smal water als afscheiding of als afwatering slufter kreek in de duinen sprang ander woord voor spreng spreng bron van welwater als begin van een waterloopje strang dode rivierarm stroom 1. begrensde grote natuurlijke waterloop. Dichterlijk woord voor rivier 2. in noord Nederland een ander woord voor beek sudde moeras swalm kolk sijpe zeer smal slootje tocht gegraven waterloop ten behoeve van wateraanvoer naar molen, gemaal of sluis tochtsloot gegraven waterloop als hoofdafvoer van water uit de kavelsloten in een polder naar de boezem of uitwateringssluis. Ook zeeg genoemd treksloot ander woord voor tochtsloot vaart ander woord voor kanaal. Gegraven waterweg voor verkeer of afwatering veengraft gegraven afwateringskanaal in veen ontginningsgebied veenput ontstaan door uitgraving van veen waarna volgelopen met water ven kleine meertjes ontstaan op natuurlijke wijze in een stuk lage grond, waar water bleef staan dan wel ontstaan door veenuitgraving. In noord Nederland veentje of veentie genoemd vliet snel stromende waterloop vloet waterstroom. Ook floet- fluto- flutene vijver aangelegde, stilstaande waterplas van beperkte omvang in tuin of park waai klein meertje achter de dijk ontstaan na dijkdoorbraak. Zie Waal en Wiel waal of wiel diepe waterplas achter de dijk gevormd door kolkend water tijdens een overstroming watering zelfde als wetering. - een gegraven hoofdafwatering van één of meerdere polders. Groter dan een tochtsloot wel plaats waar kwelwater bovenkomt wetering zelfde als watering wieden bij veenafgraving ontstane plassen wieling draaikolk- maalstroom wijk in noord Nederland een gegraven vaart in een veenderij voor de turfafvoer naar het hoofdafvoerkanaal( diep) zeeg ander woord voor tochtsloot zoei ander woord voor zouw of ondersloot zomp moeras zouw of zuw waterloop bij een irrigatie. Zie boven- resp onderzouw zwetsloot gegraven sloot als grensscheiding. Ook swel-swil- sweel zijl afwateringskanaal of afwateringssluis. Ook sijl- siel Laatste bewerking: mei 2015 |