» Home


  » Klassieke muziek


  » Muntsoorten wereld


  » Naamsverklaring


  » Postzegelherkenning


  » Puzzelwoorden


  » Toponiemen wereld


  » Utrecht Historie


  » Utrecht Provincie


  » Utrecht Stad


  » Utrecht Waterlopen


  » Bronvermelding


  » Contact


  » Linkpartners


  » Over historieutrecht.nl


     Waterlopen  Provincie Utrecht (homepage)

      Op deze site vindt U:     A. Informatie over Waterlopen in het algemeen

                                          B.  uitgebreide informatie over de 2 grote rivieren Rijn en Vecht

                                          C.  Bronnenlijst onderzoek waterlopen Utrecht

                                          D.  Lijst Soortnamen inzake Waterlopen

     

      In tabel 12 staan de 505 kleinere waterlopen in de provincie Utrecht, maar zonder de waterlopen, die

                        uitsluitend in de gemeente Utrecht voorkomen

                        Link :    waterlopen provincie

     

      In tabel 13 staan de 185 waterlopen, die uitsluitend in de gemeente Utrecht lopen

                        Link :    waterlopen gemeente utrecht

     

      Opm. Waterlopen, die zowel in de gemeente als daarbuiten lopen staan in beide tabellen

      

       A. INZAKE WATERLOPEN IN HET ALGEMEEN

 

       VERANTWOORDING ONDERZOEK

Er is een poging gedaan om een overzichtelijk totaalbeeld te krijgen van de Utrechtse waterlopen in de laatste duizend jaar.

Deze kennis is gezocht in de literatuur over en de oude kaarten van Utrecht.

Helaas wordt men dan o.a. geconfronteerd met uiteenlopende meningen over ontstaan en loop van het water- onduidelijkheid in

beschrijvingen en verscheidenheid in naamgevingen. Bodemonderzoek in de laatste decennia heeft zeker wat meer duidelijkheid

opgeleverd, maar heeft nog steeds niet alle meningsverschillen en leemten in kennis ingevuld.

Het resultaat van dit literatuuronderzoek, zonder al te grote pretenties, blijft dan ook discutabel en is zondermeer voor verbetering vatbaar.

Het is bedoeld om de amateur-geïnteresseerde in de Utrechtse geschiedenis enig houvast te bieden in de wirwar van informatie, die ze

bij hun onderzoekingen tegenkomen.

Misschien mag het ook een aanleiding vormen voor meer deskundigen op dit terrein om een soort standaardwerk over de Utrechtse

waterlopen resp de waterhuishouding op te gaan maken.

       - De Bronnenlijst (zie bijlage) aan het slot geeft inzicht over de gebruikte boeken- artikelen- kaarten e.d.

         - Alle namen van waterlopen=hydroniemen zijn cursief weergegeven

 

       1  Inleiding

De natuurlijke waterlopen van de Rijn en de Vecht zijn allesbepalend geweest voor de ontwikkeling van zowel de stad als de provincie Utrecht.

         De eerste ontwikkelingen qua bewoning en landbouw vonden alleen plaats op de hogere

         gebiedsdelen zoals de Heuvelrug (stuwwallen) en de oeverwallen van waterlopen.

         Deze oeverwallen ontstaan door neerslag van zand tijdens overstromingen.

De oudste steden liggen overwegend op die oeverwallen aan of nabij rivieren en aanvankelijk bij voorkeur bij oversteekplaatsen- bruggen- dammen e.d.

Rivieren plachten in vroegere tijden regelmatig hun loop te verleggen, zo vond in het stuk Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht

(de huidige Kromme Rijn) een proces van verzanding plaats met als gevolg, dat de Rijn haar water steeds meer via de Lek ging afvoeren.

         Deze ontwikkeling maakte het in 1122 mogelijk om de Rijn bij Dorestad af te dammen.

         De opdracht daartoe kwam van de bisschop Godebald van Utrecht en had tot doel:

         a. het stoppen van de regelmatig optredende overstromingen. Dit was urgenter geworden omdat het Rijnwater door de alsmaar groeiende

           stad liep (Oudegracht) `

         b. de mogelijkheid te scheppen om aanliggende gronden te ontginnen. Immers door de afdamming daalde het waterniveau in de (Kromme) Rijn.

         Het werd dan mogelijk de rivier te gebruiken voor de afwatering van die aanliggende gronden.

         Er bestonden toen nog geen andere mogelijkheden dan natuurlijke afwatering door hoogteverschil.

         Deze beoogde ontginningen waren gewenst vanwege de groeiende bevolking ten behoeve van bewoning en voedselproductie.

         Sinds de 9e eeuw werden al reeds op kleine schaal ontginningen uitgevoerd, maar vanwege de moeilijkheden met de waterafvoer bleef

         dat beperkt tot bepaalde gebieden.

         De afdamming van de Rijn maakte nu aanpak op grotere schaal mogelijk.

         c. het is niet ondenkbaar, dat voor de bisschop ook meewoog, dat daardoor zijn moerasgronden niet alleen een hogere waarde zouden krijgen

         maar ook een bron van inkomsten uit pacht en belastingen zouden gaan opleveren.

Groot nadeel van de afdamming was, dat de scheepvaartverbinding met de Lek met grotere boten zeer moeizaam werd.

Utrecht stad moest een andere vaarverbinding met de Rijn/Lek krijgen en daartoe werd in diezelfde tijd de Vaartse Rijn naar de Hollandsche

 IJssel gegraven daarbij deels gebruikmakend van reeds bestaande kleinere waterlopen o.a. de Rijnarm Geyn (zie hierna).

Utrecht had na het jaar 650, waarin de Vikingen Dorestad verwoesten, deels de interregionale en internationale handelsfuncties overgenomen.

Waterverbindingen waren daartoe een noodzakelijke voorwaarde. Immers tot de 12e eeuw en later was vervoer van goederen via water de enige optie.

 

         Gegraven Waterlopen

Tot de 9e eeuw werden voornamelijk watergangen gegraven met defensieve oogmerken nl. als verbinding van forten en/of legerplaatsen.

         Vanaf de 10e en 11 eeuw kwam de waterafvoer in kader van de ontginningen als belangrijk doel erbij.

         Vanaf de 11e eeuw leidde de groeiende handel tot aanleg c.q. verbreding c.q. verdieping van waterwegen ten behoeve van het goederenvervoer

          zowel locaal als interlokaal.

`        Zo leidde de Keulse Vaart (vaarroute naar Duitsland) ertoe, dat in de 12e eeuw de Vaartse Rijn en later het Merwedekanaal  en nog later het

         Amsterdam-Rijnkanaal werden gegraven.

Het personenvervoer over water kwam op in de 16e eeuw, maar heeft t.a.v. het wateraspect geen andere gevolgen gehad dan het aanleggen

van jaagpaden langs waterlopen.

         Pas in de 17e eeuw werden dammen tegen het verval in de waterloop vervangen door schutsluizen.

In de 19e eeuw was de aanleg van de Hollandse Waterlinie weer een nieuwe defensieve aanleiding om waterwegen te graven.

Zowel voor de bewatering van de forten –de inundatie alsook ook voor de onderlinge verbinding.

De uitgegraven grond  werd gebruikt voor aanliggende dijken en mede ter bescherming van de passerende soldaten tegen vijandelijk vuur.

Tot op de dag van vandaag zijn de grote waterlopen nog belangrijk voor het goederentransport, ook al heeft de trein (na 1850) en de auto

 (in 20e eeuw) een belangrijk deel van het goederenvervoer overgenomen.

De kleinere waterwegen hebben alleen nog betekenis voor de afwatering – pleziervaart en voor het landschapsschoon.

 

         Fasen Waterbeheersing

         Door de Stichtse Rijnlanden worden de volgende tijdfasen onderscheiden:

         tot 1100          vrije natuurlijke afstroming van hoog naar laag

         11e-12e  eeuw  aanleg van nieuwe weteringen

         11e -13e eeuw  aanleg kade’s /zuwen of wendes ter bescherming van ongewenste waterinstroom

         12e-13e  eeuw  aanleg rivierdijken en dwarsdijken ter compartimentering van de gronden al dan

                                 niet met uitwateringssluizen

         13e-15e  eeuw  vergroting van de bergingscapaciteit voor water door verbreding en verdieping van

                                 waterlopen

         15e            eeuw  introductie van molens en molenweteringen en aanleg van boezemgebieden

         17e-18e  eeuw  vervanging van het scheprad bij molens door een vijzel met grotere capaciteit

         19e        eeuw  vervanging molens door stoomgemalen

         20e            eeuw vervanging stoom door diesel en na 1920 door electro-motoren in de gemalen

 

            Ontginningen

         In het kader van de ontginningen werden vele waterlopen gegraven.

De ontginning werd meestal op last van de bisschop van Utrecht geïnitieerd door een klooster of kapittel of ridderhofsteden en kon meerdere

“copen” naast elkaar omvatten met ieder een ander hoofd uitvoering. De bisschop c.q. kapittel c.q. klooster c.q. landheer bleef of eigenaar

van de grond dan wel behielden zij minimaal de rechtspraak en het recht op belastingheffing aan zich.

         Na 1122 verliep dit min of meer via een standaard aanpak.

         1. zorgen voor afvoer van overtollig water uit de ontginning en wel via natuurlijke verloop

Daartoe werd als basis van de ontginning ofwel een bestaande grotere waterloop met een lager waterpeil gekozen dan wel een nieuwe grote

wetering gegraven naar zo’n grotere waterloop.

         2. zorgen, dat geen water van omringend gebied in de ontginning kan lopen.

         Daartoe worden aan de zijkanten en aan de achterkant van de ontginning kleinere weteringen gegraven om het grondwater uit het omringend

         gebied af te voeren naar de basiswetering.

         Voorts worden er kades (lage dijkjes) langs die weteringen opgeworpen om het oppervlakte water (regenwater en overstromingswater) van het

         omringend gebied tegen te houden.

In Utrecht was voor de waterafvoer alleen de Rijn of de Vecht beschikbaar. Voor niet daaraan grenzende ontginningen diende een nieuwe wetering

(ook hoofdwetering genoemd) naar een van die rivieren gegraven te worden.

Het te ontginnen kavel was meestal ca 1135 meter (300 roe) lang en ca 125 meter (ca 33 roe).
Zo’n kavel werd vaak “cope” genoemd. Binnen de cope werd een strook van 105-120 meter breed een “hoeve”genoemd.

Dit was de omvang, die voldoende werd geoordeeld om één gezin te kunnen onderhouden..

Aan het eind van de ontginning werd een lage dijk (vaak kade genoemd) opgeworpen met het doel water uit het achterliggende gebied tegen te houden.

Deze kade werd ook gebruikt als voetweg, maar was bij slecht weer veelal onbegaanbaar. Aan de zuidkant van die kade, de zg Achterdijk, was door

uitgraving voor de dijk een smal water ontstaan de z.g. Achterwetering. Wordt de ontginning verder doorgezet, dan gaat die Achterwetering weer

de basis vormen voor de nieuwe ontginningsfase.

Aan de zijkanten van de ontginning werden verbindingen tussen de hoofdwetering en de achterwetering gegraven. Dit waren z.g. dwarsweteringen.

Ingeval ze tevens de grens vormden met de naastliggende kavel werden zij ook kavelsloten genoemd. Deze dwarsweteringen dienden bevaarbaar te zijn

door platbodems voor aan- en afvoer van goederen en hadden dan ook veelal een breedte van 1 roe= ca 2,70 meter.

Tussen de dwarsweteringen werden z.g. tochtsloten gegraven voor de afwatering. Deze werden ook ‘grep’ genoemd en waren doorgaans

een halve roe of ca 1,85 meter breed.

               

                              Schematisch ziet dat er als volgt uit:

 

                                 --------------------------------------  Hoofdwetering 2e fase ontginning

                                 |====================|!   Achterdijk

                                 |-----------------------------------|!   Achterwetering

                                  |               │          |                |                                                                                                                                   |                                             |

                                 |                  |         │              │

              dwarswetering                 tochtsloot            dwarswetering

              of kavelsloot     |                |           |                                                                             

                                 |                  |         │               |

                                 |----------------------------------- |   Hoofdwetering 1e fase ontginning

                                 ================= ===     Basisdijk

                                           waterschema ontginning

        

         Inpoldering:

         Inpoldering of droogmakerij is een aanpak om onder water staande grond droog en geschikt te maken voor landbouwgebruik.

         Het kan een vervolgaanpak na de ontginningfase zijn. De natuurlijke afwatering van een ontginning heeft tot gevolg, dat de veengrond

         zijn water verliest en inkrimpt (inklinking).

         Bovendien gaat het droger geworden veen z.g.n. oxideren d.w.z. dat daarin aanwezige plantenresten door de zuurstof rotten en gaan

         ontbinden in water en Co2.

         Hierdoor slinkt de bodem nog meer. Het eindresultaat kan dan zijn, dat de grondwaterstand niet meer beheersbaar wordt met alleen

         natuurlijke afwatering.

         Vanaf begin 16e eeuw - toen de molen was uitgevonden- werden dergelijke gebieden en ook nieuwe ontginningen dan ook omdijkt en

         door molens ontwaterd op een boezemwatergang, die verbonden was met een rivier of ander afwateringskanaal.

             

                                        Schematisch ziet dat er als volgt uit:

 

                                      |==è==|=========è========  → hoofdafvoer naar boezem via molen of

                                                   ^                 |                           |                = Tochtsloot                                                  spui-sluis

              is dit een grenssloot  |                 |                  |             =  Zeeg                                    

              met belendend erf   |                |                    |

              dan Heinsloot   →    |======|=========|========= = Poldervaart voor aan-en afvoer v producten e.d.

                                      |                 |                           |                                                                                                   |                    

                                                   |                  |                          |

                                                   --------------<-|----------------------- <-------------------------

                                                                      \    = poldersloot     /

                                                                           of  kavelsloot

 

                                                  waterschema inpoldering

         Bevloeiingen:

         Bevloeiing of irrigatie en tegenwoordig ook beregening komt in zeer veel verschillende vormen voor. Het gaat in essentie om kunstmatige

         bewatering resp bemesting van gronden. De verscheidenheid betreft vooral de manier waarop het water wordt ingebracht en verdeeld.

         In essentie wordt van buiten water in een b.v.door dijkjes afgebakend gebied ingebracht. Daarbinnen vindt de verdeling plaats via een systeem

         van watergangen en licht hellende grond, waarin het water van bovenaf of zijdelings intrekt.

         Vormen van bevloeiing zijn al bekend voor onze jaartelling. In Nederland komt oppervlakte-irrigatie vooral kleinschalig voor.

                               Een schematische weergave zou kunnen zijn:

                                 ___________________________  dijkje= Bovenzouw of Zuwe

                                 ---------------------------------------- = Bovensloot of Regol of  Bovenzouw of Bovenzuwe =aanvoerkanaal

                                 |                |           |                  |     

                                 |                |           |                  |

                                 |                |bovenzouw                      |               dit stelsel van Onder- en Bovenzouw kan zich herhalen.         

                                                                  |               |                         |               i.p.v Zouw of Zuw wordt ook Kleinsloot gebruikt

                                            |                     |               |                         |

                   onderzouw        |                     |onderzouw                    |               De grond helt van Bovenzuw naar Onderzuw

                                            |                     |               |

                                            |                     =              |                         |            

                                            |--------------------------------- |-------    = Ondersloot of afvoerkanaal of Zoei

                                            -__________________________________________  =  dijkje= Onderzouw of Onderzuw  

 

                                            waterschema bevloeiing of irrigatie

 

      B.  INZAKE  RIJN EN VECHT

 

         2. Beschrijving grote waterlopen in Provincie Utrecht

        De twee grote rivieren in de provincie  Utrecht- de Rijn en de Vecht, zijn bepalend zijn voor de hele waterhuishouding in zowel onze

         provincie als in de stad.

        Bij het lezen van allerlei detailgegevens is het vaak moeilijk om een totaalbeeld te vormen.

         Op de bijlagen vind U kaartschetsen van dat totaalbeeld aan waterlopen zowel in de Gemeente Utrecht als in de diverse regio’s en

         zowel omstreeks de jaren 1000 als rond ca 1500 na de grote ontginningsfase.

 

       2.1 De Rijn oost van en in het centrum van Gemeente Utrecht

         Dit betreft de Nederrijn- de (Kromme) Rijn en de Rijn in de oude stad Utrecht

 

         2.1.1 Nederrijn

De rivier de Rijn- tot Wijk bij Duurstede in Nederland Nederrijn genoemd- liep in het begin van onze jaartelling van uit Zwitserland-

Duitsland via Dorestad = Wijk bij Duurstede naar Utrecht en vandaar via Woerden naar Leiden om bij Katwijk in de Noordzee uit te monden.

De Nederrijn had toentertijd bij Wijk bij Duurstede een zijtak t.w. de Lek westwaarts lopend naar Kinderdijk en daar samen met de Noord

overgaand in de Nieuwe Maas.

         In het boek “Nederland uit vroeger tijd” dd 1758 wordt gesuggereerd, dat de Lek wellicht gegraven is door de Romeinen

         ( Hr Corbulo of Claudius Civilis) teneinde het teveel aan Rijnwater (overstromingen) af te leiden van de (Kromme) Rijn.

         De Rijntak richting Utrecht had vele krommingen hetgeen de watersnelheid vertraagde en dat leidde tot een langzaam verlopend proces

         van verzanding. Tegelijkertijd was in de Lek een proces van verbreding en verdieping gaande.

         Gevolg was, dat vanaf ca de 10e eeuw de Lek de belangrijkste waterloop voor het water uit de Nederrijn werd.

In 1122 werd de Rijntak naar Utrecht bij Wijk bij Duurstede afgedamd om overstromingen tegen te gaan en anderzijds de natuurlijke waterafvoer

voor een ontginning mogelijk te maken. De dam van 1122 heeft vermoedelijk ergens in de huidige stad Wijk bij Duurstede gelegen.

In 1478 is er een duiker voor waterinlaat voor zowel het grachtenstelsel van Wijk bij Duurstede als voor het waterpeil van de Kromme Rijn aangebracht.

In 1675 is deze vervangen door een beter regelbare duiker.

In 1885 is de Kromme Rijn via een kanaal met sluis oost van Dorestad met de  Nederrijn verbonden..

 

         2.1.2  (Kromme) Rijn

         De naam Kromme Rijn voor de Rijnarm van Wijk bij Duurstede naar Utrecht ontstond circa in de 16e eeuw. Zij loopt vanaf de Neder Rijn

         oost van Wijk bij Duurstede via Cothen, Werkhoven, Odijk en Bunnik naar zuid van de stad Utrecht. Aldaar overgaand in een aantal Rijnarmen,

         die uiteindelijk west van de stad weer opgaan in de Oude Rijn resp. Leidsche Rijn. Zie hierna 2.2

 

         Naast de officiële naam worden de volgende  informele namen voor delen van deze zuidelijke Rijnarm (Kromme Rijn) gebruikt, t.w.:

         - Wijkse Rijn   : voor het deel bij Wijk bij Duurstede

         - Enge Rijn     : voor het deel van Cothen tot Werkhoven

         - Wilde Rijn    : voor het deel van Odijk naar Bunnik

         - Galgervaert  : voor het deel van de Tolsteeg (stad Utrecht) naar  Minsweerd, waar  op de Galgenwaard (huidig stadion) de galg stond

         De Kromme Rijn is 28 km lang en is vermoedelijk zo’n 1.000 jaar voor onze jaartelling ontstaan.

         Ooit was zij wel 100 meter breed. Thans ligt dat rond de 15 meter.

         Oorspronkelijk was zij een grote rivier in een moerassig landschap. Goed bevaarbaar en dus een belangrijke waterweg voor de handel.

         Niet alleen voor de regionale- maar ook voor de handel o.a.met Duitsland. Als zodanig was zij onderdeel van de z.g. Keulse Vaart- de

         scheepvaartroute van Amsterdam via Utrecht, Wijk bij Duurstede (later via Vreeswijk) naar Keulen Duitsland.

Bovendien vormde zij in de Romeinse tijd een deel van de noordgrens van het Romeinse Rijk de z.g. Limes. Op de zuidoost oever van

de rivier ontstonden op de verhoogde gronden de fortificaties van de Romeinen in Dorestad, bij Vechten, in stad Utrecht

(De Rijn liep toen nog door de stad),  bij Vleuten en bij Woerden.

Voor de handel ontstonden in de 9e eeuw nederzettingen zoals Werkhoven, Odijk en Bunnik langs deze rivier.

Door de afdamming in 1122 zakte het waterniveau zoveel, dat grotere boten moeite kregen met hun vaart. De Vaartse Rijn ook wel

Rechte Rijn genoemd, werd in dezelfde tijd als alternatieve route, via de Hollandsche IJssel naar de Lek, aangelegd .

Dit proces verliep in fasen (zie Vaartse Rijn).Na verloop van tijd werd de Kromme Rijn alleen nog door de kleinere boten voor regionale

handel gebruikt en vanaf 16e eeuw voor personenvervoer met de trekschuit.

In de 19e eeuw werd de Kromme Rijn onderdeel van de Hollandsche Waterlinie.- een defensief inundatieproject.

In dat kader werd op diverse plaatsen kanalisatie toegepast (grote bochten afsnijden) om de watersnelheid te verbeteren.

Bovendien werden twee schutsluizen gebouwd bij Werkhoven en Cothen om de waterhoogte beter te kunnen reguleren.

Uit de kanalisatie dd 1870 bij Ossewaard (noordwest van Cothen) ontstond, voor de afgesneden Kromme Rijn lus, de naam Oude Kromme Rijn.

Ook bij Odijk werd in 1870 een grote lus afgesneden door kanalisatie . Deze lus vormt nu een waterloop bij de bebouwde kom van Odijk.

De lus(meander) bij Werkhoven was reeds in1437 afgesneden en kreeg de namen Achterrijn voor het noordelijk deel en Kattenveldsche Meer

voor het zuidelijk deel van de lus. De gehele lus wordt ook Werkhovense Rijn genoemd.

 

Over de oorspronkelijk loop van de (Kromme) Rijn in en rond de stad Utrecht is veel gestudeerd en geschreven. Archeologisch onderzoek van de

laatste decennia lijkt wat meer zekerheid te bieden over de loop van de hoofdstroom en de loop van eventuele zijarmen.

De huidige Oudegracht en Nieuwegracht bestaan voor een deel uit die oude Rijnloop. Daarentegen zijn grote delen van die oude Rijnloop in de

loop der eeuwen echter gedempt en vervolgens bebouwd.

Niet iedereen is het eens of de oude Rijnloop bij de benadering van de toenmalige stadsgrens zich heeft gesplitst in een tak de stad in en een tak

die zuid langs de stad en vervolgens noordwaarts liep en daar west van de stad weer samenkomt met de stadse tak om vervolgens via Vleuten naar

Katwijk te stromen.

Dat stuk Leidsche Rijn west van de stad heeft na de 12e eeuw enkele grondige veranderingen ondergaan. De aanleiding daartoe was steeds de

 bevaarbaarheid voor de handelsroute naar het westen te verbeteren.

De twisten met het gewest Holland over de waterafvoer via de Rijn zijn reden geweest om alternatieve waterafvoer naar het noorden aan te leggen

via de Heycop naar de Vecht in 1385 en via de Bijleveld in 1413 naar de Amstel.

         Onder 2.1.3 e.v. en 2.2 wordt de verdere Rijnloop in gemeente Utrecht meer in detail behandeld.

 

         Actuele Zijwateren van de Kromme Rijn in het zuidoosten van de provincie Utrecht zijn resp.

         -  Amerongen Wetering dd ca 1200 bij Wijk bij Duurstede

         -  Cother Drift  dd 1635 bij Cothen naar de Langbroeker Wetering .Oorspronkelijk bedoeld voor de scheepvaart, die de Kromme Rijn wilde

           vermijden en als vaarroute naar Wijk bij Duurstede  kozen voor de Langbroeker Wetering

         -  Oude Kromme Rijn dd 1870 met de zijtakken:

            a. de Caspargouwse Wetering dd 1972 naar het A’dam-Rijnkanaal met als zijtak de Nachtsloot  west naar de Nachtdijk

            b. de Dwarsdijkse Wetering op de zuidoost punt met als zijtak de Zemelensloot

         -  Achterrijn en Kattenveldsche Meer dd 1437 met als zijtak de Lubbersloot

         -  Langbroeker Wetering dd 1126 naar de Amerongen Wetering bij Overlangbroek met de

         -  Rodenbergsche Vaart en de Rijsenburgse Wetering als zijtakken noordoost waarts naar

            Driebergen

         -  Rijnwijcksche Wetering van Odijk naar landgoed de Breul

         -  Hoge Woerdse Wetering oost van Odijk naar Driebergen

         -  Kanaal door Wulpenhorst oost van Bunnik naar landgoed Wulpenhorst. Thans een greppel

         -  Hakswetering noordwest van Bunnik noordoost waarts stromend naar slot Zeist en verder als Blikkenburger Vaart naar Nieuw Beerschoten

         -  aansluiting op het grachtwater van fort Rhijnauwen

         -  aansluiting op het grachtwater van fort Vechten

         -  de Ridderschapsvaart nabij de Kromhoutkazerne in stad Utrecht, noordwaarts stromend naar de Biltse Grift

         -  de aansluiting op het water van de vier Lunetten forten zuid van het stadion Galgenwaard

 

         voormalige zijwateren:

         -  de Kleine Minne bij Minsweert (noord huidig stadion) in noordwest richting naar de Oude  Vecht Outwijck,  daar waar deze de Nije Grift en de

            Valkeniers Grift kruist. Wordt later (18e E) gewoon Minstroom genoemd.

         -  Vreeswijkse Wetering in Abstede –thans wijk van Utrecht- als verbinding met de Hooftdijkse Wetering tussen Abdij Oostbroek en de Vecht

             noord van Utrecht, die de ontginningsbasis vormde voor het gebied Blauwkapel tot Westbroek (Oost- en Westveen)

         -  zijarm Kromme Rijn noord van Bunnik bij Nienhof, splitsend in zuid langs Zeist naar Oostbroek en vandaar weer zuidwaarts  richting Kromme Rijn

             en in westwaartse richting zuid langs Oostbroek richting fort Rhijnauwen. Na verzanding werd hier later de Bisschopswetering gegraven.

         -  Oud Wulvense- of Oudwulverbroek Wetering dd ca 1200. De aansluiting naar de Kromme Rijn  bij de Kranenburgerweg in het Lodewijk

             Napoleonplantsoen werd ca 1953 gedempt t.b.v  woningbouw

         -  Kanaal door Wulpenhorst

       Ook pal oost van de stad is er qua zijtakken het een en ander veranderd zoals:

         - de verzanding van de zijarm Kromme Rijn bij Bunnik/Oostbroek vanaf begin 4e eeuw. Later deels  gebruikt  voor de Bisschops Wetering van de

            Kromme Rijn naar de Hooftdijkse Wetering bij  Oostbroek

         - de aansluiting van de Kleine Minne is vervallen en het restant heet nu gewoon Minstroom

         - de zijtak naar fort Vechten – later omgevormd tot de Covelaerswetering  en weer later in de Oud Wulvenbroeker Wetering.

            Uiteindelijk in begin 19e eeuw overgaand in de aansluiting op het grachtenwater van de 4 lunettes waarop de Oud Wulvense Wetering

            naar Houten werd aangesloten

         - de Vreeswijkse Wetering is gedempt

        

         2.1.3  RIJNLOOP ROND EN IN DE STAD UTRECHT

We dienen ons te realiseren, dat zo rond het jaar 1000 a. de stad Utrecht nog beperkt van omvang was en slechts een gedeelte besloeg van wat

we nu de stad binnen de singels zouden noemen en b. het gebied rond de stad toen voornamelijk bestond uit drassige grond met veelal lage begroeiing.

Tot die tijd meanderde de rivier door dit landschap waarin ook vele zijarmen van die rivier bestonden.

Omwille van de duidelijkheid hebben we die rivierarmen een werknaam gegeven en worden ze ook apart behandeld.

         De volgende Rijn-armen zijn onderscheiden: oost- noord en zuid van de stad Utrecht:

         2.1.4 Rijnarm Oostbroek               : van Bunnik via Oostbroek naar Zeist

         2.1.5 Rijnarm Stad                         : binnen de stadsbuitengrachten van zuid naar noord

         2.1.6 Rijnarm Clarenburg               : binnen de stad van Ganzenmarkt naar Clarenburg

         2.1.7 Rijnarm Geyn                        : van Galgenwaard naar Hollandsche IJssel

         2.1.8 Rijnarm Vechten                    : van Lunetten naar Vechten                      

         2.1.9 Rijnarm Lijnpad                     : van Minsweert zuid langs de stad naar Den Hommel                            

         2.2.1 Leidsche Rijnarm Stad           : van Catharijne Utrecht naar Voorn bij De Meern

         2.2.2 Leidsche Rijnarm Stadsdam   : van Voorn via Stadsdam naar Harmelen

         2.2.3 Leidsche Rijnarm Vleuten       : van Voorn via Vleuten naar Harmelen

 

         2.1.4 Rijnarm Oostbroek

Dit betreft een zijarm van de Kromme Rijn noord van Bunnik bij landgoed Nienhof en dan noordwaarts. Bij ca de huidige Zeister wijk Brugakker

splitste deze Rijnarm zich weer in een oost- en een westtak. De oosttak liep naar Zeist via de huidige Brugakker- De Clomp en de Dorpstraat naar

de Driebergseweg. Aldaar liep de Rijnarm weer zuidwaarts naar de Kromme Rijn. Dit laatste stuk kreeg de naam Rijnwijckse Wetering.

Deze oosttak is na verzanding in de 17e eeuw waarschijnlijk grotendeels gebruikt om de Zeister Vaert(Biltse Grift) aan te leggen.

Het deel in de Dorpstraat en Driebergseweg is gedempt ten behoeve van woning- en wegenbouw.

         De westtak liep van de splitsing bij Brugakker zuid langs voormalige abdij Oostbroek en vervolgens zuidwest waarts af te buigen naar de

         Kromme Rijn bij ca fort Rhijnauwen.

         Er zijn ook kaarten, die deze tak niet helemaal laten doorlopen naar de Kromme Rijn. In de 13e eeuw is deze-toen deels verzandde- Rijntak

         gebruikt voor de aanleg van de Bisschops- of Onlandsche Wetering

 

         2.1.5  Rijnarm Stad Utrecht

Deze zijtak van de (Kromme) Rijn liep oost van huidig stadion/Kromhoutkazerne westwaarts gaand naar Tollesteeg/Weerdpoort en daar de stad in

en via Oudelle (gebied west van huidige Nieuwegracht) naar ca huidig Pausdam. Vandaar het traject volgend van de Kromme Nieuwegracht  tot

Jansdam om vandaar verder westwaarts te gaan via de huidige Minrebroederstraat.

Bij de Ganzenmarkt komt deze loop samen met de Burchtgracht en gaat verder noordwaarts naar de Jacobibrug.

         Bij de huidige Bezembrug splits zich een tak westwaarts af naar Clarenburg.

         Even voorbij de Jacobibrug buigt de Rijnarm westwaarts noord langs de Jacobikerk en verder via de huidige Waterstraat zuidwaarts naar Catharijne.

         Om vervolgens eerst westwaarts (zuid van de, dd ca 700 gegraven Graveninghe in de Weyde) en dan op de hoogte van Jaffa zuidwaarts te gaan

         naar Oog en Al (de huidige Oude Rijn) en in Lombok-west verder te gaan als (Leidse) Rijn. Zie hierna onder Leidsche Rijnarm bij 2.4.

         NB  Er is nog wel discussie waar de Rijntak Clarenburgh weer precies in de Rijnarm Leiden kwam.

 

         In deze oorspronkelijke waterloop is in de volgende eeuwen veel veranderd resp verdwenen.

         De belangrijkste ontwikkelingen waren :

         - in 1127 werd het eerste stuk van Tollesteeg tot eind Twijnstraat verlengd tot de Burchtgracht bij ca huidige Gaardbrug.

         Dit nieuwe deel van de latere Oudegracht werd aanvankelijk Nije Graft  genoemd.

         - in ca 1140 is de Rijnarm Stad vanaf de Jacobibrug verbonden met de Vecht bij de Weerdpoort .

           Aanvankelijk werd dit stuk Nye Vegt genoemd. Later werd het deel van de Oudegracht

         - in de 12e en 13e eeuw verlandde het stuk Rijnarm Stad in Oudelle

         - de demping van het stuk in wijk C is, nadat het belang als vaarroute was verdwenen, vermoedelijk al gestart in de 12e eeuw ten behoeve

            van de woningbouw.

         - voor 1246 was het stuk Minnebroederstraat al verland. Daarentegen was het stuk Ganzenmarkt toen nog in gebruik als laad- en losplaats

            (denk aan Kintgenshaven)

         - in 1393 werd de Nieuwegracht gegraven, waarvoor ook het laatste stuk van deze Rijnarm tot  Pausdam werd gebruikt.

           Er zijn visies dat de Nieuwegracht werd gegraven in de bedding van een reeds bestaande Absteder Wetering, dan wel, dat hier de Oude Rijn

           de stad in kwam in plaats van bij de Oudegracht.

         - in 1393 kreeg het stuk van Pausdam tot Jansdam - als verlengde van de Nieuwegracht- de naam Kromme Nieuwegracht.

           Deze vormde ook de grens van de immuniteit van St Pieter.

           Samen met de toen ook gegraven Drift en Plompetorengracht werd hiermede een noord- zuid verbinding gemaakt tussen de noordelijke en

           zuidelijke Stadsbuitengracht.

           Het belang van deze nieuwe grachten lag waarschijnlijk echter  primair als bluswatervoorziening voor de veel voorkomende branden (houten huizen)

           maar ook voor het huishoudelijke gebruikswater voor de aanwonenden en voor afvoer van regenwater. Echter niet voor de scheepvaart.

         - aan het stuk Rijnarm van Jacobikerk tot Catharijne heeft van 1000-1050 een flinke haven aan de Waterstraat gelegen.

            De verbinding van de Rijnarm Stad met de Vecht (Nye Vegt) en de Stadsbuitengracht bij de Weertpoort nam echter alle water weg uit dit stuk Rijn.

            Met het gevolg, dat de verzanding zeer snel toesloeg en de haven na 50 jaar onbruikbaar werd.

  Heden ten dage is van de oorspronkelijke loop het stuk in Oudelle (west van de Nieuwegracht) en het stuk in Wijk C definitief verdwenen.

  De rest is thans deel van de Oudegracht resp. van de Nieuwegracht resp van de Kromme Nieuwegracht.

 

         2.1.6  Rijnarm Clarenburg

Deze liep van de Rijnarm Stad bij de Ganzenmarkt westwaarts via ca huidige Steenweg naar Achter Clarenburg en vandaar via ca huidig centraal station

 naar de Leidsche Rijnarm ergens noordoost van ’t Hommeltie (Den Hommel).

Er zijn ook opvattingen, dat het laatste stuk van deze Rijntak al in begin van de 8e eeuw is gebruikt voor het graven van de voorloper van de

Vleutense Wetering, toen aangeduid als Graveningen in de Weyde.

Aan deze Rijnarm ontwikkelde zich de z.g. vicus = burgerwijk t.o.v. de klerikale vestiging op het Domplein.

Later werd dat de handelsplaats “Stathe”, die uitgroeide tot het burgerlijk centrum van de stad.

De Rijnarm zelf verlandde al vroeg in de 8e eeuw en werd uiteindelijk in de 11e eeuw gedempt ten behoeve van de woningbouw.

Volgens J.M. van Winter was deze arm in de 10e eeuw nog stromend en raakte in de 12e eeuw verland.

Het bestaan van deze Rijntak werd al lang vermoed maar pas recentelijk door bodemonderzoek vastgesteld.

Aan de oppervlakte is er niets meer van te herkennen.

 

         2.1.7  Rijnarm Geyn

De loop is van ca Galgenwaard (achter stadion) zuidwaarts langs De Coppel- richting Jutphaas en vandaar westwaarts naar de Hollandsche IJssel

bij Eiteren in huidig noord IJsselstein.

NB Grolman laat deze zijtak reeds bij de bocht zuid van Rhijnauwen beginnen en vervolgens via huidige Marsdijk en Ravensche Wetering naar Jutphaas lopen.

         Ook deze zijarm van de Rijn behoort tot het pré middeleeuwse stroomgebied van de Rijn.

Vrij snel- bij de huidige forten Lunetten- is er weer een splitsing met de Rijnarm Vechten- de latere Wulvenbroeker Wetering.

         Bij Jutphaas takt later de Houtense Wetering in oostwaartse richting af.

In de loop der eeuwen is er weinig van deze Rijnarm Geyn naar het zuiden over gebleven. Het meeste is verland en gedempt.

Waarschijnlijk zijn stukken gebruikt bij de aanleg van de Vaartse Rijn. 

         Ook aan de kant van IJsselstein is niets meer over van deze tak.

NB De militaire kaart dd 1786 geeft een oostwaartse aftakkende waterloop weer met de naam Vaart van Hemfic of Hemfu.

Op de kaart van Du Roy wordt deze Vaart van Heemstede genoemd.

         De loop is van Tollesteeg  zuidwestwaarts oost langs De Coppel (= zuidpunt van de huidige wijk Lunetten). Vervolgens zuid langs Plettenburg

         (bij fort Jutphaas) naar de Houtense Wetering even zuidelijk van de plaats waar de Houtense- en Hoon Wetering samenkomen (toen gem. Jutfaas).

         Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat deze Heemstede vaart grotendeels is gegraven in  een deel van de bedding van de Rijnarm Geyn.

         Anno 2010 zijn van het noordelijk stuk van de Rijnarm Geyn delen gebruikt en dragen nu een andere naam o.a. Vaartse Rijn.

         Van het zuidwestelijk deel (Jutphaas-IJsselstein) is door de aanleg van het Merwedekanaal en later het Amsterdam-Rijnkanaal,

          alsook door de bebouwing van Nieuwegein, thans niets meer over.

 

         2.1.8  Rijnarm  Vechten

         De loop is, als zijtak van de Rijnarm Geyn, van huidige forten Lunetten zuidoostwaarts richting de romeinse nederzetting fort Vechten (Fectio).

         Ook hier is sprake van een waterloop uit het pre-middeleeuwse stroomgebied van de Rijn. 

         Na verzanding in 2e-3e eeuw is deze bedding vermoedelijk grotendeels gebruikt voor de aanleg – in het begin van de 11e eeuw- van de

         Covelswaarderwetering naar fort Vechten. Weer later gebruikt voor de Oud Wulvenbroeker- of Oud Wulvensche Wetering naar de nederzetting

         Oud Wulven noord van Houten.

         Anno 2010 resteert alleen de Oud Wulvensche Wetering vanaf fort Lunetten in Utrecht door de wijk Lunetten. Bij de A 12 ondergronds tot de Fortweg

         en verder langs de Oud Wulvenseweg naar het voormalige gehucht Oud Wulven- thans deel van Houten.

 

         2.1.9  Rijnarm Lijnpad

Volgens diverse oude kaarten, zoals “Gouwen in Karolingische tijd (8e-10 eeuw) JJ. de Geer 1860” resp. “ Grolman 1690” en “van de Lare Stadsvrijheid

Utrecht 1539” liep deze Rijnarm van Maarschalkerweerd/Minsweert westwaarts zuid langs de stad Utrecht (op hoogte van huidige Tolsteegsingel-

/Catharijne singel)- verder over het voormalige AZU terrein( Hooch Boulandt) langs het toenmalige Lijnpad naar Den Hommel en daar samenkomend

met de Rijnarm Stad en overgaand in de (Leidsche) Rijn. Lijnpad betekent ook pad langs een water waarop de boot aan een lijn werd voortgetrokken.

Ook deze Rijntak behoort tot het pre-middeleeuwse stroomgebied van de Rijn.

Volgen Struick was deze Rijntak  in 1148 de enige verbinding tussen Kromme Rijn en Oude(Leidse) Rijn buiten de stadswallen.

         Zeer waarschijnlijk  is in de latere middeleeuwen deze waterloop reeds grotendeels verdwenen door bebouwing en het graven van nieuwe

         waterverbindingen als de MoesgrachtenMerwedekanaal en kanalisaties van de Leidsche Rijn.

         Vlg van Galen was deze arm reeds in de 16e eeuw verdwenen.

         Anno 2010 is niets meer van deze waterloop zichtbaar.

 

         2.2  RIJNLOOP WESTZIJDE GEMEENTE UTRECHT

         Naamgeving:

De Rijn west van de stad Utrecht wordt ook vaak aangeduid als “Oude Rijn”. Deze naam is echter zeer verwarrend, omdat ze vooral ook gebruikt

werd voor delen van deze Rijntak, wanneer die in onbruik raakten. Ook het oorspronkelijk stuk Rijn langs de Billitonkade en de huidige Rijn na

Harmelen worden Oude Rijn genoemd .Omwille van de duidelijkheid wordt hierna voor alle Rijnarmen west van de stad alleen de naam

Leidsche Rijn”gebruikt.

Met de naam Leidse Vaart doelt men veelal niet op een concrete riviernaam, maar wel op de vaarroute van Utrecht naar Leiden via een of meerdere

van de diverse Leidsche Rijnarmen, zoals hieronder nader geduid. Zo kent Utrecht ook de Keulse Vaart, wat ook alleen een vaarroute is,

die meerdere rivieren kan betreffen of de Ommelandsche Vaert voor de vaarroute via de Lek en Noordzee naar het noorden.

Ook de term Leids Kanaal wordt gebruikt, maar ook die lijkt meer te slaan op de vaarroute dan op een riviernaam.

 

Van deze Leidsche Rijntak tussen stad Utrecht via Harmelen naar Leiden/Katwijk valt slechts het stuk tussen stad Utrecht tot bij Harmelen

binnen de huidige gemeente Utrecht.

In de Romeinse tijd was deze Rijnarm van belang als verbinding tussen de forten Trajectum in Utrecht , de Hoge Woerd in De Meern en

Laurum in Woerden.

         Vanouds verliet deze oorspronkelijke Rijnarm ergens nabij de Catharijnepoort de stad. Zeer waarschijnlijk in het verlengde van de

         Rijnarm Clarenburg en ze liep westwaarts iets ten zuiden van de huidige Vleutenseweg. Bij begin huidige Billitonkade (voorheen bij Jaffa)

         zuidwaarts gaand richting Oog in Al en bij de huidige Oude Leidseweg weer westwaarts gaand naar ca huidige Den Hommel.

         Daar kwamen de Rijnarm Lijnpad (zuid van de stad)en de Rijnarm Stad weer samen en gingen als Leidsche Rijn verder westwaarts naar

         Huize te Voorn (oost van Stadsdam) .

         Hier splitste de Leidsche Rijn zich opnieuw:

         a.  in een hoofdtak noordwest waarts via de Hoge Woerd naar Hof ter Weyde, waar de Graveninghe in de Weyde weer uitmondt in deze Rijnarm.

            Deze Rijntak loopt dan verder met veel meanders via Vleuten naar Harmelen. Deze tak wordt geduid als Leidsche Rijnarm Vleuten

b. een zuidelijke tak, die eerst nog westwaarts, maar op de hoogte van Strijkviertel iets naar het zuiden buigt om vervolgens na Stadsdam

    weer westwaarts te gaan naar Harmelen. Deze tak wordt geduid als Leidsche Rijnarm Stadsdam.

        

         Na Stadsdam, oost van het latere De Meern, was er een zijtak zuidwaarts naar de Hollandsche IJssel oost van de Meerndijk.

         Deze had de naam De Mare, waarnaar De Meern is vernoemd. Op de westoever daarvan werd eind 12e eeuw de nog bestaande  beschermdijk

       “Meerndijk” aangelegd. ( in 1323 verder verhoogd en versterkt)

         Rond het jaar 800 was deze Rijntak De Mare reeds verzand. Later werd een deel van deze bedding wellicht gebruikt voor het graven van

         de Lange Vliet.

NB Bodemonderzoek  deed vermoeden, dat die zijtak De Mare nooit zou hebben bestaan. De vraag rijst dan wel hoe het water van de polders

oost van de Meerndijk dan op de Hollandse IJssel werd geloosd. Het zou ook kunnen, dat de Lange Vliet (oost van de Meerndijk)in de 14e eeuw

gegraven is in de bedding van die oude Mare. Ook de naam De Meern is afgeleid van De Mare.

Inmiddels heeft meer recent bodemonderzoek daarentegen bevestigd, dat de Mare wel heeft bestaan .

         Oost van Harmelen komen beide Leidsche Rijn takken Vleuten resp. Stadsdam weer samen om vandaar verder te gaan naar Woerden en Leiden.

 

         Ontwikkelingen :

         De vele meanders en de verzanding in die Leidsche Rijn was reden tussen 690 en 714 een meer rechtstreekse verbinding te maken tussen stad

         Utrecht en Hof ter Weyde via Huize Den Hoet (even west van de Huppeldijk). Daarmede werd de eerste grote lus in de vaarroute van de

         Leidsche Rijn via Vleuten afgesneden. Deze nieuwe verbinding kreeg de naam Gravinghe in  de Weyde (de latere Vleutense Wetering).

         Door de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 daalde het waterpeil niet alleen in de Kromme Rijn en de Vecht maar ook in de Leidsche Rijn.

         Dit samen met de opkomende ontginningen, die waterafvoer behoefden, was reden op de natuurlijke loop van de Leidsche Rijn steeds meer in te

         grijpen. Ten behoeve van de scheepvaart werd in die tijd ook de Graveninghe in de Weyde verbreed en verdiept, waarna ze de naam Vleutense

         Wetering of Vleutensche Vaert kreeg. Vanuit de Vleutense kant gezien werd het deel tot de Stadsvrijheid door de bewoners Stadswetering

         genoemd.

 

         In de loop der eeuwen hebben zich vele veranderingen aangediend. Reden waarom ook deze Rijntak in delen wordt behandeld:

         2.2.1 Leidsche Rijnarm Stad         : van Catharijne naar Voorn

         2.2.2 Leidsche Rijnarm Stadsdam : van Voorn naar Harmelen via Stadsdam

         2.2.3 Leidsche Rijnarm Vleuten    : van Voorn naar Harmelen via Vleuten

 

         2.2.1  Leidsche Rijn Stad: van Catharijne naar Voorn

         Na het graven van de 4 km lange Graveninghe in de Weyde ca 700 en verbreding daarvan in de 12e eeuw tot Vleutense Wetering, werd het stuk

         Rijnarm van Catharijne tot Billitonkade en verder naar Den Hommel aanvankelijk minder belangrijk. Dit veranderde echter weer toen in de 15e

         eeuw de ontginning van de gebieden Oudenrijn- Veldhuizen en Bijleveld werd afgerond. Naast de productie voor eigen behoeften bestond de

         opbrengst voor derden aanvankelijk vooral uit hout en klei ten behoeve van de huizenbouw en het bakken van stenen en dakpannen. Later kwam

         daar de hennepteelt bij als grondstof voor touw- en zeilfabricage en natuurlijk ook de voedselproducten.

         De stad Utrecht was, naast Harmelen en Woerden, een belangrijke afnemer en zo nam het vervoer naar de stad toe.

         De retourvracht bestond uit stadsafval en fecaliën, die diende als mest op de akkergronden.

         Het spreekt voor zich, dat in de loop der tijd de behoefte groeide naar een  betere vaarverbinding .

         Daartoe werd in de 15e eeuw de Oude Rijn langs de Billitonkade gekanaliseerd en doorgetrokken naar de Vleutense Wetering bij herberg Jaffa.

         Hiermede raakte het stuk Rijnarm van Catharijne naar de Billitonkade als vaarverbinding in onbruik. Weer 1½ eeuw later voldeed ook deze

         vaarverbinding niet meer. In 1665 werd de haakse bocht in de stad Utrecht van dit stuk Rijn vervangen door een nieuw gegraven rechtstreekse

         verbinding tussen Catharijne (Leidse Veer) en de Hommel. Daarmede ontstond de huidige loop van de rivier. Aanvankelijk  kreeg dit nieuwe

         stuk Rijn de naam Nieuwe Leidsche Vaert, maar werd later gewoon weer, zoals ook thans nog,Leidsche Rijn genoemd.

                                                 

         2.2.2  Leidsche Rijn Stadsdam: van Voorn naar Harmelen via Stadsdam

         Een deel van deze Rijnarm tussen Huize Voorn en Heldam bij Harmelen wordt in de 11e en 12e eeuw gebruikt als ontginningsbasis voor de gebieden

         Veldhuizen en Reijerscop. Daarbij kwam ook ondermeer hout en klei vrij voor bouw in de stad. Waarschijnlijk werd toen al de waterloop

         enigszins daartoe aangepast o.a. door het graven van nieuwe stukken waterloop om de grote meanders af te snijden.

         Meer ingrijpend waren de volgende acties:

         - in 1381 wordt dit stuk gekanaliseerd en verbreed tot ca 7 meter en kreeg toen (tijdelijk)  de naam  Oude Rijnkanaal

         - Voor de polders oost van de Meerndijk – o.a. de Heycoppolder- die loosden op de Hollandsche IJssel, werd in 1385 een verbinding naar de Vecht

            gegraven onder de naam De Heycop

         - in 1413 werd een 23 km lang nieuw kanaal gegraven naar de Amstel voor de polders west van  de Meerndijk:  Bijleveld- Reijerscop- Mastwijk,

          Achthoven en Harmelerwaard . Deze kreeg de naam  De Bijleveld

         - in 1564 werden er, ten behoeve van de regulering van het waterniveau en de waterscheiding met  Holland, dammen gebouwd in de Leidsche Rijn Stadsdam.

           Aan de oostkant de Stadsdam bij De Meern en aan de westkant nabij Harmelen de Heldam (ook Basterddam genoemd). Aan de westkant van  Harmelen

           werd , onder dwang van Holland- in 1413 de Haanwijkerdam gebouwd. Deze dammen waren voorzien van een schutsluis.

         - in 1640 werd de Stadsdam vervangen door een sluis, die pas in 1951 werd gesloopt, waarna hier een brug werd gebouwd met de naam Stadsdammerbrug

         - in 1659 werd de Heldam vervangen door een sluis, die in 1959 is gesloopt, waarna  hier de Molenbrug de oeververbinding verzorgde

         - de Haanwijkerdam werd in 1660 vervangen door een sluis, die, na een aantal vervangingen,  heden ten dage nog bestaat.

         - naarmate de noordelijke tak steeds minder geschikt werd voor de scheepvaart en de zuidelijke route daarentegen steeds beter geschikt werd,

           werd de naam Oude Rijnkanaal al gauw vervangen door de naam Leidsche Rijn .

Anno 2010 is deze Rijnarm samen met de Leidsche Rijnarm Stad, nog de enige waterloop in provincie Utrecht, die Leidse Rijn wordt genoemd.                                                                      

        

         2.2.3  Leidsche RijnVleuten: van Voorn naar Harmelen via Vleuten

         Alhoewel de rivier in het toenmalig landschap vrij kon meanderen en dus regelmatig zijn bedding wat verlegde, was deze Rijnarm  oorspronkelijk 

         de hoofdstroom. Vandaar lag hier ook aan de westoever de Romeinse vestiging De Hoge Woerd.

         Bij Hof ter Weyde eindigde de Graveninghe in de Weyde weer in deze Rijnarm. De Rijn vervolgde zijn weg- sterk meanderend- zuidwest

         waarts naar Alendorp om verder weer kronkelend noordwest waarts bij Huis te Vleuten westwaarts naar Vleuten en kasteel Den Ham te gaan.

         Vervolgens  met een grote lus noordwaarts richting Huis De Haar en dan weer zuidwaarts naar Harmelen .

 

         Ontwikkelingen:

         - ca begin 12e eeuw wordt de Graveninghe in de Weyde verbreed en verdiept en krijgt de naam Vleutense Wetering of ook Vleutense Vaart

- Begin 1200 werd in het kader van de afwatering van de gebieden noordelijk van Vleuten een  nieuwe wetering- de Engh Wetering- gegraven

  van Hof ter Weyde noordwaarts naar het z.g. Zwanengat bij Huis Den Engh en vandaar in 1226 een verbinding naar slot Zuylen en de Vecht,

  die de naam Proostwetering  kreeg.

         - ca 1230 werd ook omwille van de scheepvaart Het Leywerk gegraven. Dit is een wetering van  het Zwanengat zuidwest waarts naar de

           Leidsche Rijn Vleuten. Daarmede ontstond naast een directe verbinding met de Proostwetering tevens een tweede en kortere scheepsroute

           tussen Hof ter Weyde en Utrecht resp.Vleuten i.p.v de zuidelijke route via Alendorp. Reden waarom Het  Leywerk ook wel als

           Vleutense Wetering werd geduid.

         - in 1385 werd het stuk Leidsche Rijn Vleuten- tussen Harmelen en De Haar- in het kader van de  waterafvoer van ontginningen west van de Meerndijk

           eveneens gekanaliseerd en noordwaarts doorgetrokken voor uitwatering op de Amstel. Het nieuwe geheel kreeg de naam De Bijleveld

         - in 1413 werd een noord-zuid verbinding gegraven tussen de Leidsche Rijn Stadsdam naar Leidsche Rijn Vleuten bij Den Ham.

           Vandaar in de oude Rijnbedding eerst westwaarts en vervolgens noordwaarts parallel aan de waterloop De Bijleveld naar Kockengen en de Vecht

            bij Breukelen. Deze gedeeltelijk nieuwe waterloop in het kader van de afwatering voor polders oost  van de Meerndijk – de ontginningen Veldhuizen

            en Reijerscop-  kreeg de naam Heycop .

         - ca 15e eeuw wordt de oude Rijnloop via Alendorp tussen Hof ter Weyde en Bottestein west van Vleuten gekanaliseerd en vergraven tot een beter

           bevaarbare waterloop, die aanvankelijk de naam Oude Vaart of Nieuwe Grift droeg, maar in de 16e eeuw de naam Alendorper Wetering

           heeft gekregen.

         - begin 17e eeuw werd het stuk Rijnloop vanaf de instroom van het Leywerk (oost van Vleuten) westwaarts naar kasteel Den Ham eveneens

           gekanaliseerd en kreeg de naam Nieuwe Grift. Later werd dit stuk ook Vleutense Wetering genoemd.

         Anno 2010:                    

         - sinds de Leidsche Rijnarm Stadsdam de hoofdroute werd in de Rijnvaart naar het westen kreeg deze de naam Leidsche Rijn .

         - Van de Leidsche Rijnarm Vleuten resteert nog een sloot langs de Europaweg  en een deel, dat in het nieuwe Leidsche Rijnpark verbreed wordt tot

            de z.g. Vikingrijn. Grote delen zijn gebruikt bij de aanleg van De Heycop en De Bijleveld  en die zijn dus niet meer als Rijn herkenbaar.

         - het stuk tussen Vleuten en kasteel Den Ham draagt nu de naam Vleutense Wetering

- in de stad Utrecht bestaat naast De Leidsche Rijn langs de gelijknamige weg ook nog het stuk Rijn langs de Billitonkade, dat thans Oude Rijn wordt

  genoemd. Het begin van de Leidse Rijn in de stad Utrecht is thans ondergronds van het Westplein  tot de Catharijnesingel. Deze laatste is

  op dit  moment zelf daar ter plekke ook nog ondergronds, maar zal binnenkort weer open water  worden.

                                

         2.3  DE  VECHT          

         Ontstaan:

Deze 42 km lange rivier was in de vroege middeleeuwen eigendom van de St Martinuskerk in Utrecht. Zij viel onder de gouw “Nifterlake”.

Er wordt verschillend geoordeeld of de Vecht oorspronkelijk een zijrivier van de Rijn was dan wel een zelfstandige rivier, die in de Romeinse tijd verbonden

zou zijn met de Rijn.

Persoonlijk opteer ik voor de Vecht als zelfstandige rivier ontstaan zo’n 3.000 jaar voor onze jaartelling.  Als gevolg van de ontwikkelingen in de Flevo resp

van het Amari-water en in de 12e eeuw van de Zuiderzee  zowel qua omvang op zich als vooral ook qua grootte van de open verbinding met de Noordzee,

vormde zich landinwaarts een delta van waterstromen. Vooral door ingrijpen van de mensen werd die delta uiteindelijk omgevormd tot een aantal rivieren

met nog steeds een open verbinding met het Y en het Flevomeer en dus nog onder invloed van het getij.

Het betrof diverse waterlopen zoals de Vecht- De Angstel- de Gein e.a. met soms wisselende stroomrichtingen.

         In die tijd was het waterniveau in het Flevomeer volgens Dr Blink veelal hoger dan in de Vecht. Zoals dat ook heden ten dage nog is met het IJsselmeer.

Voor de 11e eeuw is er veelvuldig sprake van overstromingen, die zelfs o.a. in 1173 tot de stad Utrecht doordrongen. Deze overlast was al in de 12e eeuw

aanleiding een dam in de Vecht aan te leggen bij Ottenspoor. In 1437 vervangen door een dam bij Nigtevecht de z.g. Hinderdam. Deze laatste al voorzien

van in- en uitlaatkleppen. Deze dammen echter waren een grote belemmering voor de scheepvaartroutes  naar het Noorden: Engeland- noord Duitsland en

Scandinavië. In 1608 is bij Utrecht de Weerdsluis aangelegd en in 1673 bij Muiden een grote sluis gebouwd. De dammen konden nu worden opgeruimd

en zowel de Vechtstreek als de stad Utrecht was nu beschermd tegen overstromingen vanuit de Zuiderzee.

Overigens lopen de meningen uiteen of er ook een dam is geweest bij Vreeland (1327) en of de Otterspoordam (1140) wel heeft bestaan.

Ten behoeve van de noordelijke scheepvaartroute (de Vecht liep toen nog oost om de stad) is in de 11e eeuw een verbinding gegraven met de

 (Kromme) Rijn de z.g. Nije Grift oost van stad Utrecht.

Noord van de stad werd in 1300 de Nije Vegt gegraven, zijnde een afsnijding van de grote bochten in de Vecht bij het Paardenveld/ De Weert en de wijk

Ondieptens. Anderen denken, dat de Romeinen reeds een verbinding tussen Vecht en Rijn zouden hebben gegraven (J. v Galen 1954).

De vraag is dan wel wat hun belang daarbij had moeten zijn? Immers zij hadden geen ambities en belangen noord van de Rijn. Integendeel in die tijd kwam

juist het gevaar van de Noormannen uit het noorden.

         NB de Romeinen zouden wel via de Vecht een poging hebben gedaan om de Germanen in de rug aan te vallen, maar dit liep volgens historici op een

         jammerlijke mislukking(nederlaag) uhetgeen de eventuele noordelijke ambitie, in de kiem smoorde. Bovendien was er een behoorlijk niveau verschil in

         waterpeilen van beide rivieren. De Vecht lag lager dan de Kromme Rijn. Een open verbinding zou dan inhouden, dat er ergens een waterval of een

         overtoom of iets dergelijks zou moeten zijn geweest. In de literatuur is niets daaromtrent gevonden.

         Ook kan de vraag gesteld worden, waarom de Noormannen via Wijk bij Duurstede naar Utrecht kwamen, terwijl de vaarroute via de Vecht veel korter is.

         Of waarom er zoveel geld en energie is gestoken in dammen, dijken en sluizen om het zeewater te keren, als de natuurlijke stroming overwegend

          noordwaarts was.

         In het boek “Nederland in vroeger tijd” dd 1758 wordt de oorsprong van de Vecht gelegd bij Huize Oudwijk oost van oude stad Utrecht.

         Gevoed uit waterstroompjes van de hogere gronden uit het oosten en noorden.

         Conclusie: de meningen omtrent het ontstaan  en de stroming toentertijd van de Vecht lopen nogal uiteen, maar over de loop zelf is grotere consensus.

        

         De Vechtloop:

In het jaar 1000 ging van het toenmalige Flevomeer- later Almere en Zuiderzee geheten – nu IJsselmeer bij Muiden landinwaarts langs Weesp- Nigtevecht- Loenen- Breukelen- Maarssen om noord van toenmalig Utrecht (ca bij Nifterlake-Zuilen) oostwaarts af te buigen om ca bij huidig Griftpark de route te volgen van de huidige Biltse Grift tot de Biltstraat en verder oost langs het huidige Wilhelminapark naar het vroegere Outwijck.

En hier lopen de meningen dan weer uiteen waar de Vecht eindigde of ontstond of op een andere waterloop aansloot.

         Voor meer details zie hierna 2.3.1 tot en met 2.3.4

        

Pas in de 9e en 10e eeuw groeide Utrecht uit tot een handelsstad van betekenis. In die tijd maakte de internationale handel een waterverbinding noordwaarts nodig. Diverse grote en kleinere meanders werden afgesneden, maar de grote belemmering van een dam als waterkering bleef bestaan tot in 1673 de sluis bij Muiden wordt aangelegd, waarna de instroom van water (toen uit de Zuiderzee) gereguleerd kon worden -de overstromingen werden gestopt -de dam kon worden geruimd en de scheepvaart had een ernstige belemmering minder.

         Anderzijds diende het rivierstelsel noord van de stad Utrecht ook voor de toen nog natuurlijke afwatering van aanliggende veengebieden.

         Naarmate de ontginningen van die veengebieden ter hand werd genomen- vanaf de 10e eeuw kleinschalig en vanaf de 12e eeuw meer planmatig- werd de

         afwateringsfunctie steeds belangrijker.  Dit kon tot 1673 (bouw Muidersluis) alleen tijdens het ebgetijde.

Na afdamming van de Kromme Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede daalde het waterpeil vooral in de Kromme Rijn maar ook in mindere mate in de

Vecht en de Leidsche Rijn. Door deze afdamming werd het proces van verlanding in deze waterlopen versneld.

De aanleg van de Vaartse Rijn in begin 12e eeuw leverde een nieuwe- aanvankelijk wat moeizame -vaarroute naar de Lek door een verbinding met

overtoom naar de Hollandsche IJssel. Hierdoor kon ook het waterniveau van de Utrechtse wateren enigszins op peil worden gehouden .

Deze ontwikkelingen hadden tot resultaat, dat het verschil in waterniveau van beide rivieren kleiner werd. Dit zou dan in 1300 wel een open verbinding

 tussen de Kromme Rijn en de Vecht oost van de stad Utrecht mogelijk hebben gemaakt.

Het belang van deze waterverbinding betrof vooral het kleinere locale en interlocale vaarverkeer. Immers de grotere internationale vaarroute van

Amsterdam naar Keulen(de z.g. Keulse Vaart) liep niet meer via de Vecht aan de oostkant van stad Utrecht, maar was begin 12e eeuw verlegd

,na de aanleg van de Oudegracht resp. van de Stadsbuitengracht, naar een route door de stad resp. later langs de westkant van de stad.

 

         Voor een meer gedetailleerde beschrijving is de Vecht in de volgende stukken verdeeld:

         2.5.1 Oude Vegt Outwijck         : van Oudwijk tot ca Griftpark

         2.5.2 Oude Vegt Paardenveld    : van ca Griftpark naar Paardenveld

         2.5.3 Oude Vegt Lauwerecht     : van ca Griftpark naar de Vecht hoofdstroom

         2.5.4 Vecht Utrecht-Muiden      : van Weerdsluis noordwaarts

 

         2.3.1  OudeVegt Outwijck

         Afhankelijk van het standpunt betreffende het ontstaan van de Vecht is dit het laatste of eerste stuk van de vroegere Oude Vegt.

         Het wordt ook de Oostervecht  resp de Outwijcker Vegt genoemd.

         Waar de loop begon is nog steeds onderwerp van diverse visies, zoals:

         a. de Vecht ontsprong bij voormalige abdij Outwijck en werd gevoed met het welwater van de Utrechtse hooglanden

         b. de Vecht ontstaat (of eindigt) in het Vossegat ; een voormalige plas noord van Minsweert. Wellicht te combineren met het welwater van visie a)

         c. de Vecht was een zijarm van de (Kromme) Rijn en takt ergens in Tollesteeg af

         d. de Vecht liep noord van het Vossegat westwaarts richting stad, waar ze in de 10e eeuw verbonden werd met de Stadsbuitengracht en dat stuk

             de naam Minne of Minstroom kreeg

         e. er liep noord van het Vossegat een waterloop, die bij de latere Nieuwegracht de stad in kwam en de naam Absteder Wetering of Oude Abstede

            droeg(zie ook toelichting Nieuwegracht). Deze zou dan al voor het jaar 1000 gegraven moeten zijn voor en door de warmoezeniers uit Outwijck

            om hun waren naar de stad te brengen. De oudste vermelding van Abstede dateert echter van begin 12e eeuw.

            Het lijkt niet aannemelijk, dat de omvang van de groentehandel voor het jaar 1000, zo die er al was al zo groot was, dat daarvoor een aparte wetering

            gegraven zou zijn.

         Conclusies:

         - de visie a) en b) lijken minder aannemelijk, omdat de hoeveelheid welwater waarschijnlijk onvoldoende is om zo’n rivier als de Vecht te voeden.

           Het zou wel de ontstaansbron kunnen zijn van de plas Vossegat. Zie ook toelichting Valkenaars Grift tabel 13

- de visie c) lijkt onwaarschijnlijk, omdat later nog verbindingen met de Kromme Rijn zijn gegraven zoals de Nije Grift (dd 1122) en de Kleine Minne

   (dd 12e eeuw)

         - de visie e) lijkt minder waarschijnlijk omdat ze in de tijd niet schijnt te kloppen met de omvang van de economische activiteiten

         - de visie d) lijkt het meest waarschijnlijk, omdat ze ook latere gravingen van waterlopen logisch maakt zoals de Nicolaas Wetering- De Minstroom-

            de Nije Minne en de Nije Grift . Zie de toelichting op die waterlopen bij tabel 13 “ Waterlopen Gemeente Utrecht”      

 

         Zeker is dat in de 11e eeuw de Nije Grift werd gegraven om de Oude Vegt aan de oostzijde van de stad direct (en niet meer via de Minstroom

         en de Rijnarm Stad) met de Kromme Rijn te verbinden. Dit gebeurde wellicht gebruikmakend van verzandde uitlopers van die Oude Vegt.

         Deze zogenaamde Oude Vegt Outwijck, liep oost langs de toenmalige abdij Outwijck(=Stevens Abdij) en splitste zich voor het huidige Rosarium

         (bij de huidige Nassaustraat) in 2 takken t.w.

         - een westelijke tak via de huidige Oudwijkerlaan- de Biltstraat kruisend bij Huize de Oorsprong via de F.C.Donderstraat naar het Ooglijders

           Gasthuis om daar weer samen te komen met de oostelijke tak.

         - een oostelijke tak via of de huidige Prinsesselaan dan wel achter de huidige Barbara  begraafplaats langs – de Biltstraat kruisend bij de Gildepoort

           en verder via de Willem Barentszstraat om bij ca het voormalige Ooglijders Gasthuis weer samen te komen met de westelijke tak.

           Tussen deze twee armen lag het toenmalige eiland Bleijenburg.

  Vanaf het Ooglijdersgasthuis ging de Oude Vegt verder via het traject van de huidige Biltse Grift naar de Blauwkapelse weg om op de hoogte

   van het Wolvenplein /Griftpark weer te splitsen in:

         - Oude Vegt Lauwerecht in noordwestelijke richting. Zie hierna  2.3.3

         - Oude Vegt Paardenveld in zuidwestelijke richting.   Zie hierna  2.3.2

 

         Na  het, voor het jaar 1150, gereedkomen van de nieuw gegraven stukken Oudegracht aan zuid- en noordzijde van de stad, werd de hoofdstroom

         van de Rijn door de stad geleid. Daarmede verloor de Oude Vechtarm Oost en ook de Nije Grift een belangrijk deel van haar vervoersfunctie. De

         watertoevoer werd minder waardoor het proces van verzanding aanmerkelijk werd versneld.

Anno 2010 resteert van de Oude Vecht Outwijck aan de zuidkant van de Biltstraat eventueel nog een sloot langs oostzijde Wilhelminapark en langs de Prinsesselaan.

Van de westelijke tak zou nog over zijn a. de sloot langs buitenplaats de Oorsprong en b. de vijver achter de H. Hartkerk (voorheen hier de buitenplaats Outwijck).

Noord van de Biltstraat is de westelijke tak sinds begin 17e eeuw deel van de Biltse Grift.

         Het stuk zuid van het Rosarium is vermoedelijk geheel of gedeeltelijk in 1661 gebruikt bij de aanleg van de Ridderschapsvaart  i.v.m. de toen slechte

          bevaarbaarheid van die Oude Vegt.

        

         2.3.2 Oude Vegt Paardenveld:

Loop: Vanaf de splitsing in de Oude Vegt bij het Wolvenplein/Griftpark ging deze arm westwaarts. Vermoedelijk deels iets ten noorden en deels

op de plaats waar de huidige Weerdsingel in de jaren 1125-1130 is gegraven.

         NB Er zijn opvattingen, dat deze tak zich al spoedig splitst bij ca de huidige Noorderstraat.  Beide armen zouden dan weer samen komen bij het

         Paardenveld en omarmen een gebied, dat toen de Waard (=de Weerd) werd genoemd. De indruk op oude kaarten is echter, dat het gebied De          

         Waard groter was en als noordgrens de Oude Vegtarm Lauwerecht had. Zie hierna 2.3.3

         Van deze eventuele noordelijke tak is over de precieze loop weinig bekend. Het zou ook kunnen, dat deze reeds in een vroeg stadium is verland

         en gedempt dan wel dat ie niet bestaan heeft.

         Bij het Paardenveld kwam een zuidwaartse zijtak van de Oude Vegt Lauwerecht vanaf de Lauwerecht ook hier in deze Vegttak.

         Vanaf daar ging het vervolgens zuidwaarts om ergens bij Catharijne in de Rijnarm Stad of in de Graveninghe in de Weyde (voorloper van de

         Vleutense Wetering) uit te monden.

         Dit traject liep in of nabij het latere noordelijke stuk van de Catharijnesingel. Vermoedelijk ligt die monding daar waar de in ca 700 aangelegde

         Graveninghe in de Weyde aansloot op de Catharijnesingel.

         NB  Er zijn ook opvattingen, dat de zuidelijke tak van deze Vegt arm niet ca op de plaats van de   huidige Weerdsingel liep, maar wat zuidelijker

         en dan via de Waterstraat in Wijk C de stad uitging. In die visie mondt de Rijnarm Stad dan hier uit in de Oude Vegt en dan zou het gebied

         De Waard iets verder zuidelijk zijn grens hebben gehad. Dit komt niet overeen met de kaart van de Stadsvrijheid van vd Monde dd 1539,

         die de voorstad Die Weerd noord van de stadsgrachten tekent.

 

         2.3.3 Oude Vegt Lauwerecht

         Loop: Als voortzetting van de Oude Vegt Outwijck vanaf de splitsing noord van het Wolvenplein/Griftpark (achter het Hooghiemstragebouw)

          het traject volgend van de huidige Koekoeksvaart. Circa bij de huidige Keizersgracht komt het Zwarte Water (gegraven in de 9e of 10e eeuw)

          in deze Vegtarm, die verder gaat naar de Lauwerecht. Aldaar liep een tak zuidwaarts naar de Oude Vegt Paardenveld. In die Vegttak bedding

          is in 1383 de Otterstroom gegraven.

         Vanaf Lauwerecht gaat de loop noordwaarts naar Hogeland (toen Everiksdorp geheten) om vervolgens in een grote lus, bij de Loevenhoutsedijk

         zuidwest waarts te gaan ca via de huidige Omloop naar Pijlsweerd noord en daar weer langs de Daalsedijk noordwaarts te gaan langs de wijk

         Ondieptens naar de huidige Vecht

         bij ca de huidige Rode Brug/Marnixbrug- toen  Helmer’s Hofstede en Huize Schulpen vlg Caerte Stadsvrijheid 1539  C. Specht.

         Van daar af had de Oude Vegt nagenoeg dezelfde loop als de huidige Vecht nu : via Nifterlake (bij huidig fort De Klop)- Huis te Suylen met een

         meander om de Oostwaard naar Zwezen- een voormalige nederzetting nabij Maarssen en verder noordwaarts.

 

         2.3.4 Vecht Utrecht- Muiden

         Strategisch had de Vecht in de Romeinse tijd weinig belang. Onduidelijk is in hoeverre de Deense plunderaars(Vikingen) gebruik maakten van

         de Vecht en of dat frequent gebeurde. Na het jaar 1000 is hier geen sprake meer van en kon de handel zich vrijelijk ontplooien.

         Zowel van en naar Duitsland, maar ook van en  naar het noorden. En dat was voldoende aanleiding om verbeteringen in de vaarroute te realiseren.

Na de hierboven beschreven positie rond het jaar 1.000 hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan:

          Ontwikkelingen:        

          - met het graven van het noordelijk stuk Oudegracht van Jacobibrug naar Weerdsingel  in 1140 werd een nieuwe verbinding gerealiseerd tussen

           de Vecht in het noorden en de Vaartse Rijn in het zuiden.

           Dit betekende a. een betere en kortere vaarverbinding in de Keulse Vaart (niet meer oost om de stad Utrecht en via de slecht bevaarbare

           Kromme Rijn naar de Lek) en b. meer zakelijke activiteiten in de stad samenhangend met die Keulse Vaart (overslag- opslag- bevoorrading).

           Zie meer bij Keulse Vaart.(tabel 13)

         - 1143 bedijking van de Vecht

         - 1260 wordt een meander bij Vreeland afgesneden

- toen eind van de 13e eeuw de Stadsbuitengracht geheel klaar was verplaatste de Keulse Vaart zich naar een route west om de stad

   (Weerdsingel west- Catharijnesingel naar de Vaartse Rijn)

         - 1338 is het eerste stuk van de Nije Vecht gegraven tussen de Weerdsingel (Stadsbuitengracht van Utrecht) en de Vecht bij de Ravenbrug

            bij Lauwerecht.

         - het stuk van de Oude Vegt tussen de aansluiting op het Zwarte Water (Keizersgracht/Merelstraat) en de monding in de Nije Vecht werd

            eveneens uitgediept en verbreed en kreeg de naam Vechtse  Wetering.

         - 1338 is ook het tweede stuk Nije Vecht gegraven tussen Hoogeland (Everiksdorp) en Nifterlake (fort de Klop). Wederom een verbetering

            voor de Keulse Vaart. Met deze Nije Vecht, die later gewoon Vecht is gaan heten, werden 2 grote meanders in de Oude Vegt rond de

            gebieden De Nieuwe Weert resp rond Ondieptens, afgesneden.

         - rond deze Nye Vecht ontstond, direct na de Weerdpoort, een soort voorstad waarin vele vervuilende en brandgevaarlijke activiteiten met

           hun bewoners uit de binnenstad werden overgebracht. Uit veiligheidsoverwegingen werden hieromheen al vrij snel- midden 14e eeuw-

           muren opgetrokken en  een drietal grachten gegraven genaamd: de Ooster-, de Noorder- en de  Westerstroom .

           Het geheel kreeg de naam: Bemuurde Weert. De zuidgrens werd gevormd door de Stadsbuitengracht (Weerdsingel) .

           De Nije Vecht liep midden door deze voorstad.

- 1437 werd de dam bij Nigtevecht= de Hinderdam aangelegd ter vervanging van de Otterspoordam uit de 12e eeuw. Deze nieuwe dam

   had nu in- en  uitlaatkleppen voor de waterbeheersing.

         - de toevoeging “Nije” verviel in de loop der tijd vanzelf tot alleen De Vecht

         - 1608 in het kader van waterbeheersing en bescherming tegen overstroming in de stad werd vlak buiten de Weerdpoort, de Weerdsluis aangelegd.

            In de literatuur wordt ook wel de 14e eeuw genoemd als aanlegdatum. Op een kaart dd 1576 van de Bemuurde Weerdt staat echter nog geen

           sluis getekend.

         - 1631 door aanleg van de Reevaart wordt een grote meander bij Nederhorst den Berg afgesneden

         - 1673 wordt de sluis bij Muiden gebouwd, waarna de Hinderdam kon worden gesloopt en een vrije vaart tussen Muiden en Utrecht ontstond.

         - 1854 is de gehele Vecht verbreed en verdiept

 

         Anno 2010

Van de Oude Vegt Paardenveld is niets meer te herkennen anders dan de wetenschap dat zowel bij de Weerdsingel als bij het noordelijk stuk van de

Catharijnesingel zeer waarschijnlijk gebruik is gemaakt van deze Oude Vegtbedding.

Van de Oude Vegt Lauwerecht resteert de Koekoeksvaart en de Vechtse Wetering langs de Keizersgracht, die nu Zwarte Water wordt genoemd.

Het leeuwendeel van het overige Zwarte water is in de 60-jaren van de 20e eeuw gedempt.

         Van de Oude Vegt via Pijlsweerd en Daalsedijk is aan de oppervlakte niets meer terug te vinden.

 

         Actuele zijwateren van de Vecht:van noord naar zuid

         in provincie Noord Holland:

         - bij Muiden sedert 1673 via sluis verbonden met het IJ-meer c.q.voorgangers

         - oostoever de Naarder Trekvaart naar de Naarder Vesting en Karnemelksloot

         - oostoever een verbinding met het Naardermeer

         - westoever verbinding met grachten en haven van Weesp + A’dam-Rijnkanaal+ rivier Het Gein

         - oostoever een waterloop Keveldijksche Polder in

         - oostoever bij Overhorn: de s’Gravelandsche Vaart naar de Karnemelksloot

         - oostoever verbinding met de Ankeveense Plassen via de Ankeveensche Vaart

         - westoever binnenmeer en grachtwater bij fort Hinderdam

         - westoever bij Nigtevecht verbinding met A’dam-Rijnkanaal

         - oostoever noord van de Nes: een waterloop naar de Horstermeer Polder

         - oostoever bij de Nes: aansluiting op Hilversumsch Kanaal via sluis ‘t Hemeltje

         in provincie Utrecht:

         - oostoever bij Vreeland: verbinding met de Wijde Blik Plas

         - oostoever bij Loenen:verbinding met de Waterleiding Plas

         - oostoever zuid v Loenen: De Drecht naar de Loosdrechtse Plassen

         - westoever bij Nieuwerhoek: de Hollandsche Wetering

         - westoever bij Nieuwersluis: De Nieuwe Wetering naar A’dam-Rijnkanaal en verder naar de Geuzensloot /Angstel bij Loenersloot

         - westoever bij Nijenrode: het water rond het kasteel

         - westoever zuid v Nijenrode: de Haarrijn naar Haarzuilens en noordwaarts de Aa naar de Angstel

         - oostoever zuid vd Haarrijnaansluiting: het Tienhovens Kanaal dd 17e eeuw naar fort Tienhoven- het Waterleidingkanaal en Tienhovensche Plassen

         - oostoever noord van Maarssen: aansluiting op de boezem van de Bethune Polder

         - westoever bij Maarssen via de oude schutsluis verbinding met het A’dam-Rijnkanaal

         - oostoever noord van Oud Zuilen: aansluiting op water van de Polder Buitenweg

         - oostoever aansluiting op water van kasteel Oud Zuilen

         - oostoever in stad Utrecht: de Klopvaart naar fort de Gagel en door naar Westbroek

         - westoever in stad Utrecht bij Weerdsluis: de Oudegracht en de Stadsbuitengracht

 

         Voormalige zijwateren van de Vecht:

         - bij Ottenspoor zou een Maarssenbroekse Wetering hebben bestaan

 

C.  BRONNENLIJST  ONDERZOEK WATERLOPEN  UTRECHT

      Aa van der                        Aardrijkskundig Woordenboek                                                                   1851

      Acket M.N.                      Ligging en grenzen van Utrecht- art. in Jaarboek Oud Utrecht                      1950

      Archeologisch Jaarboek    Oude Rijnloop                                                                                             1991

      Blink H. Dr                       Nederland en Zijne Bewoner  3 delen                                                          1892

                                               Handboek Aardrijkskunde en Volkenkunde

      Bardet J.D.M.                   Schetskaart Wateren om Utrecht door de eeuwen                                       1969

      Barends e.a.                      Nederlands Landschap                                                                               2000

      Bemmel van Ad                 Kromme Rijn, waterstaat, onderhoud en gebruik vanaf 1600                       1994

      Blijdenstijn Roland             Tastbare Tijd                                                                                              2005

      Blijstra R.                          2000 jaar Utrecht                                                                                       1969

      Bok Maarten Jan               Duizend jaar voorgeschiedenis : Mauritsstraat                                              2007

      Boomgaard J.E.A,             Portret Oude Rijn en Hollandse IJssel                                                         1995

      Borger Guus J.                   Staat van Land en Water- Stichtsche Historische reeks                               1982

      Broer en de Bruijn              Landschaps biografie Utrecht                                                                     2013

      Broers H.J. Dr                   Historisch Wandelingen door Utrecht                                                          1874

      Bruin R.E. e.a.                   Paradijs vol weelde- Geschiedenis stad Utrecht                                           2002

      Dekker C. e.a.                  . Geschiedenis van Provincie Utrecht                                                           1997

                                               . Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen                                                  1983

                                               . Afwatering en Scheepvaart west van stad Utrecht tot 14e eeuw                 1990

                                                 artikel in feestbundel

      Donkersloot-de Vrij e.a.    De Stichtse Rijnlanden: Geschiedenis Zuidelijke Waterschappen                  1993

      Galen van J.                      Over Trecht en Utrecht -artikel: Jaarboek Oud Utrecht                                1954

      Geer de J.J.                       . Bijdragen tot Geschiedenis en Oudheden der Provincie Utrecht                 1860

                                               . van Oudegein Het Oude Trecht                                                                   ??

      Gemeente Utrecht             Bestemmingsplan Leidsche Rijn                                                                    1990 ca     

      Gemeente Utrecht             Natuurlijke ondergrond Leidsche Rijn                                                            ??

      Gemeente Utrecht             Arch. onderzoek Merelstraat                                                                        2005

      Gemeente Utrecht             Cult.-Histor. Landschapsanalyse polder Rijnenburg                                       2007

      Gemeente Utrecht             div Archeologische Kronieken v                                                               1980-2003

      Giffen van A.E.                  Inheemse en Romeinse Terpen                                                                     1945 ca

      Gravendeel D.W. Dr         Het Wiel aan de Meerndijk                                                                             ??

      Haartsen A.                      . onderzoek naar de Oude Rijn                                                                     1978

                                               . Kromme Rijn en Utrecht                                                                            1999

      Haslinghuis E.J.                 Korte Stadsgeschiedenis                                                                                 ??

      Heeringa K.                      Bijdrage tot Oude Geschiedenis Stad Utrecht                                                1924

                                               artikel Jaarboek Oud Utrecht

      Hist Kring Maarssen         Rivier de Vecht als vaarroute                                                                        2000 ca

      Hoeksema Ir                     gemeente architect stad Utrecht                                                                    19..

      Houtstra Watze                 Vaart in de Vaartse Rijn                                                                                  ??

      Huberts W.J.A. Dr            Historisch-Geografische Atlas                                                                      1877

      Immink P.W.A.                 Stadsvrijheid van Utrecht                                                                             1942

         idem                               Iets over de Rijnloop in Utrecht                                                                   1946

                                               artikel in maandblad Oud Utrecht

      Jongkees J.H.                    Aantekeningen over Utrecht’s Oudste Geschiedenis                                     1946

                                               artikel in Jaarboek Oud Utrecht

      Kan J.B.                            Historisch-Geografische atlas                                                                      1877

      Koen D.                            Cultuurhistorisch route in Provincie Utrecht: De Hollandse Waterlinie           1993

      Kuyper  J.                         Gemeente Atlas Provincie Utrecht                                                               1868

      Labouchere G.C. Dr          Enige hypothesen over Middeleeuws Utrecht                                               1971

                                                artikel Jaarboek Oud Utrecht

      Meijer J.W.H.                   Kleine historie van De Bilt en Bilthoven                                                       1995

      Moerman H.J.                   Nederlandse Plaatsnamen                                                                           1956

      Oud Utrecht Ver.              Vele artikelen uit jaarboeken van 1930 tot heden

      Regteren Altena v H. e.a.   Verdwenen Rijnloop – artikel maandblad Oud Utrecht                                1973

      Renes Hans                       Historische QAtlas Utrecht                                                                         2005

      Schut J.                             Vreeswijk en de Vaartse Rijn                                                                       ??

      Specht C.                          Carte v.d. Vrijheid Stad Utrecht                                                                 1539

      Stichtse Rijnlanden             Duizend jaar Waterbeheer                                                                          2003

      Struick J.                           Utrecht door de eeuwen heen                                                                     1968

      Tuuk vd L.+Cruysheer A.  De Utrechtse Vecht                                                                                   1975 ca

      Vervaart O.M.D.              Tolsteeg, een Utrechts buitengerecht in 15e eeuw                                        1988

                                               artikel Jaarboek Oud Utrecht

      Vink J. Mr                         . Utrecht; Rijnverbinding in de loop der eeuwen                                          1925 ca                           

                                                  artikel Maandblad Oud Utrecht

                                                . Over Vaartse Rijn en Keulse Vaart                                                          1928

                                                . iets over opgravingen in voormalige wijk C Utrecht                                   1947

                                                  artikel maanblad Oud Utrecht

      Vliet van Martina               Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams                                        1961   

      Vogel W.                          Binnenfahrt durch Holland 12e-14e eeuw                                                     1909

      Vollgraff C.W.                  Albiobola – artikel Blad Kon. Akademie v Wetenschappen                          1935

      Waterschap Heycop         artikel over de Lange Vliet                                                                         

      Waterschap Amstel e.a.    Venster op de Vecht                                                                                    2000 ca

      Winter van J.M. Prof        Utrecht aan de Rijn   - artikel Universiteit Utrecht                                          1995 ca

      Zijlstra  Hans                    Het Herwonnen Water                                                                                 2000 ca

                                              

      ??                                     Oorsprong van de MInstroom                                                                       ??

     

      Serie Nederland in vroeger tijd: de 4 delen inzake Utrecht dd 1772                     heruitgave                   1965

     

      Oude Kaarten                    v Specht- vd Monde-v. Deventer- de Roy – Tirion                                                     

                                               Bemuurde Werdt 1576 en vele anderen

      Artikelen                           specifieke informatie van Historisch Kringen- – gemeentelijke websites

                                               - wikipedia en vele anderen bronnen

 

D: lijst van soortnamen inzake waterlopen

        De verscheidenheid in woorden om een waterloop enigszins te karakteriseren is zeer groot en kent vele

        regionale verschillen. Op de volgende lijst  kunt U er 136 met hun definitie vinden.     

                       

         achterwetering       wetering aan achterzijde van een ontginning

         amer                      natuurlijke waterloop

         baai                       stuk zee, dat landinwaarts gaat en daar breder is dan aan de mond

         baar                      1. grote golf 2. ondiepte/zandbank in riviermonding

         baki                      = beek- bron

         becha                    = beek

         beek                     natuurlijk ondiep stromend water

         beets                     beek in het fries

         benedenloop         deel van een rivier, dat min of meer op zeeniveau ligt

         bocht                    brede baai aan de kust

       boezem                afvoerende waterloop, waarin het polderwater wordt geloosd. Ook tijdelijke  wateropslagplaats

         bovenloop            deel van de rivier, dat boven zeeniveau ligt

         bovensloot           waterloop bij irrigatie voor de wateraanvoer. Ook bovenzouw of- zu genoemd

         boven zuw            ander woord voor bovensloot

       boezem                gegraven hoofdafwateringskanaal van  polder naar het gemaal of de uitwateringssluis

         culc                      oud woord voor kolk

         delf                      gegraven water. Ook delve- dif- dilve of delft

         diep                      1. natuurlijk vaarwater tussen wadden/zandbanken.

                                     2. in noord Nederland ook ander woord voor beek  

         dollard                 diep rond water als zeearm in het land 

         donk                    hoogte in een lagergelegen watergebied

         drecht                  1. natuurlijk water

                                     2. doorwaadbare plaats in rivier. Ook dracht- drait en drift

         dulve                    ander woord voor sloot. Ook delve

         dwarswetering      wetering, die haaks op de hoofdwetering staat

         eddy                     draaikolk

         estuarium              brede monding van een rivier met moerasgebied

         etang                    meer of zoutmeer           

         fles                       ven - plas of moerassige poel

         gat                        grote ondiepe plas veelal ontstaan uit veenputten, waarvan de grensdijken (ribben) op natuurlijke wijze zijn

                                      verdwenen of ontstaan uit zandwinningen

         geul                       smalle en diepe waterloopje

         glane                     heldere beek

         golf                       zeebaai, die landinwaarts gaat en aan monding en eind even breed is of smaller wordt   

         graaf                     gegraven sloot of wetering

         gracht                   1.gegraven diepten, al dan niet gevuld met water en bedoeld als verdedigingsmiddel van stad of fort.

                                        Veelal met steile en/of bemuurde wanden. Dit in tegenstelling tot een singel, die schuine en begroeide

                                         oevers heeft

                                     2.gegraven sloot in het land als afscheiding of ter afwatering

         greppel                 gegraven smalle en ondiepe geul in landerijen ten behoeve van eventueel overtollig water

         griep                     mestslot

         grift                       gegraven waterloop- kanaal of vaart veelal tbv turfvervoer. Dus niet synoniem met gracht. Ook griffe genoemd

         gulp                      veel water voerende beek

         haf                        strandmeer

         heinsloot               ander woord voor kavelsloot. Gegraven smal water bedoeld als erfafscheiding in een polder

         heul                      waterafvoer onder iets door

         hoofddiep             kanaal als ontginningsbasis in hoogveenlandschap

         hoofdsloot            ander woord voor watering of wetering

         hoofdwetering       basis wetering bij een ontginning

         hool                      moerassige plek

         hop                       inham – haven

         hult                       ander word voor heul

         isa                        germaans woord voor water

         kale                      kleine waterstroom ( Belgie)

         kalf                       klein meertje

         kanaal                  1. gegraven water ten behoeve van waterverkeer en/of voor  aan-en afvoer van water.

                                         Is veelal een verbinding tussen twee andere waterlopen.

                                     2. op zee-niveau betekent het een natuurlijke verbinding tussen grote watervlakten

         kavelsloot             gegraven smal water primair als grensscheiding binnen een polder tussen kavels. Ligt dwars op z.g. tochtsloot

         kil                         waterdiepte/vaargeul tussen twee zandhoogten. Ook kiel genoemd

         kleinsloot              ander woord voor zouw of zuw

         kolk                      draaiende waterdiepte

         kom                      achter de oeverwallen ontstane komvormige laagtes bij overstromingen. Hier werd klei afgezet,

                                      waarop later veen ontstond

         kreek                    smal stilstaand water als inham van zee of grote rivier. Ontstaan na   overstroming

         kwelwater             water, dat onder de dijk ondergronds doorloopt en verderop boven komt in een zg wel

         laak                       natuurlijke beek of gegraven wetering veelal als grens

         lac of lake             meer of plas met zoet water

         lagune                   klein strandmeer

         lake                      waterloop of scheisloot= sloot als grens

         lakesteen              steen duidt grens aan

         lede                      oud woord voor gegraven kanaal of sloot. Ook lida

         leek                      gelijk aan laak

         liman                    zeebaai waarin een rivier uitmondt

         loop(je)                natuurlijk stromend water. In noord Nederland ander woord voor beek         

         lossing                  gegraven kleinere waterafvoer in noord Nederland

         maalstroom           ander woord voor draaikolk; ronddraaiend water bij samenkomende vwaterstromen

         majem                  bargoens woord voor water

         mare                     oud woord voor waterloop of plas. Ook maar- mar- mere- maere

         meander               meervoudige kronkeling in rivierloop

         meer                     natuurlijk binnenwater van enige omvang

         moer                     moeras. Ook mos- mors

         molenvliet             gegraven waterloop voor water aanvoer voor een molen

         mui                       waterdiepte bij een zandbank

         muiden                 monding van een waterloop. Ook muda- monde

         neer                      tegenstroom- ronddraaiend water

         noda                     waterloop of geul. Ook nude- node

         ondersloot            ander woord voor onderzouw of onderzuw

         onderzouw           waterloop bij irrigatie voor de waterafvoer

         pand                     deel van een kanaal tussen twee sluizen

         petgat                   ander woord voor strookvormige veenput in noordwest Overijssel. Ook trekgat genoemd

         plas                      natuurlijk ondiep meer met stilstaand water

         poel                      natuurlijk klein en ondiep vuil water 

         poldersloot           smalle sloot ten behoeve van de afwatering tussen percelen van de ontginning = kavelsloot

         poldervaart           waterloop midden in een polder bedoeld voor waterafvoer naar molen of gemaal

         priel                      nauwe geul tussen zandbanken bv in waddengebied

         randzee                 zee door eilanden gescheiden van de oceaan

         ree                        afwateringsslootje in ongedraineerd bouwland

         reet                       of rait of reed betekent water met rietplant

         rijt                        1. in noord Nederland naam voor sloot- wetering of afwateringskanaal

                                     2. ook gebruikt voor de mond van een rivier bij uitwatering in de zee

         ril                         geul of kleine waterloop

         ringvaart               kanaal rondom een droogmakerij

         rivier                     natuurlijke stromende grotere waterloop. Veelal van de bergen naar de zee of naar een andere rivier.

         roer                      bewegende of stromende waterloop

         samp                    moeras

         schaardijk            dijk direct langs het water zo- dus zonder voorland

         scheisloot             watergang als grens tussen percelen

         singel                    waterloop in of rond een stad met schuine en begroeide oevers. Een gracht heeft steile en/of bemuurde wanden

         sinus                     zeeboezem- inham- bocht

         slad                      vennetje

         slake                    kalm water

         slont                     kolk

         sloot                     gegraven smal water als afscheiding of als afwatering

         slufter                   kreek in de duinen

         sprang                  ander woord voor spreng

         spreng                  bron van welwater als begin van een waterloopje

         strang                   dode rivierarm

         stroom                  1. begrensde grote natuurlijke waterloop. Dichterlijk woord voor rivier

                                      2. in noord Nederland een ander woord voor beek

         sudde                    moeras

         swalm                   kolk

         sijpe                     zeer smal slootje

         tocht                     gegraven waterloop ten behoeve van wateraanvoer naar molen, gemaal of sluis

         tochtsloot              gegraven waterloop als hoofdafvoer van water uit de kavelsloten in een

                                      polder naar de boezem of uitwateringssluis. Ook zeeg genoemd

         treksloot               ander woord voor tochtsloot

         vaart                     ander woord voor kanaal. Gegraven waterweg voor verkeer of afwatering

         veengraft               gegraven afwateringskanaal in veen ontginningsgebied

         veenput                 ontstaan door uitgraving van veen waarna volgelopen met water

         ven                        kleine meertjes ontstaan op natuurlijke wijze in een stuk lage grond, waar water bleef staan dan wel ontstaan door veenuitgraving.

                                      In noord Nederland veentje of veentie genoemd

         vliet                       snel stromende waterloop

         vloet                      waterstroom. Ook floet- fluto- flutene

         vijver                     aangelegde, stilstaande waterplas van beperkte omvang in tuin of park

         waai                      klein meertje achter de dijk ontstaan na dijkdoorbraak. Zie Waal en Wiel

         waal of wiel           diepe waterplas achter de dijk gevormd door kolkend water tijdens een overstroming

         watering                zelfde als wetering. - een gegraven hoofdafwatering van één of meerdere polders. Groter dan een tochtsloot

         wel                        plaats waar kwelwater bovenkomt

         wetering                zelfde als watering

         wieden                  bij veenafgraving ontstane plassen

         wieling                   draaikolk- maalstroom

         wijk                       in noord Nederland een gegraven vaart in een veenderij voor de turfafvoer naar het hoofdafvoerkanaal( diep)

         zeeg                      ander woord voor tochtsloot

         zoei                       ander woord voor zouw of ondersloot

         zomp                     moeras

         zouw of zuw          waterloop bij een irrigatie. Zie boven- resp onderzouw

         zwetsloot               gegraven sloot als grensscheiding. Ook swel-swil- sweel

         zijl                         afwateringskanaal of afwateringssluis. Ook sijl- siel

    Laatste bewerking: mei 2015